Tag Archives: architectuur

Boekentorenliefde

De Boekentoren is een symbool in Gent. Het is de jongste van de torens die de Gentse skyline bepalen, maar voor mij eigenlijk wel de mooiste. Het is niet de hoogste toren op zich, maar doordat hij op de Blandijnberg staat, ‘torent’ hij toch maar mooi boven de omgeving uit 😉
De toren vormt de spreekwoordelijke kroon op het werk van architect en kunstenaar Henry Van de Velde en groeide uit tot een symbool van het modernisme in de Belgische architectuur.

‘Een machtige boekenkast in de hoogte aangelegd’, zo presenteerde Henry Van de Velde in 1934 zijn ontwerp. Op 15 oktober 1942 opende de nog onvoltooide Boekentoren voor het eerst zijn deuren. De toren liep heel wat oorlogsschade op en moest dus al meteen worden hersteld. In de loop van de decennia ging de staat van toren sterk achteruit, maar uiteindelijk kwam er recent dan toch een renovatie, uitgevoerd door een team onder leiding van het vermaarde duo Robbrecht en Daem. In 2021 was de parel van de Universiteit Gent terug in ere hersteld en wilde ik dolgraag het resultaat gaan bekijken.

Tijdens mijn opleiding Germaanse talen volgde ik o.a. het keuzevak bibliotheekwetenschappen en was toen al eens tot boven in de toren geweest. Later, in 2010, toen ik verslaggever was voor Gentblogt, kon ik samen met Maya nog eens op bezoek naar aanleiding van een workshop met Pieter Gaudesaboos over zijn boek Tommy en de torenhoge boterham (link naar het verslag van toen, bij de archivering zijn er wel wat rare tekens in de tekst gekomen).

Dat Van de Velde veel aandacht had voor de lijn en natuurlijk licht hoeft geen betoog, de inrichting van de Boekentoren maakt dat overduidelijk. Ook zijn aandacht voor functionalisme vind je terug in het ontwerp. De afstand tussen de kolommen werd aangepast aan de breedte van de boekenrekken en de hoogte van de plafonds in het boekenmagazijn werd precies berekend zodat het personeel zonder ladder de bovenste plank kon bereiken.

De volledige inrichting is trouwens zakelijk en functioneel, geen overbodige krullen en ornamenten, maar strakke lijnen en afgeronde hoeken.


Door het uitbreken van Wereldoorlog II kon hij helaas niet alle materiaal gebruiken zoals in het ontwerp voorzien, Belgisch Sint-Anna marmer werd het alternatief voor het zwarte rubber of linoleum dat hij aanvankelijk gekozen had als materiaal voor de meeste vloeren. De houten wandpanelen in de Belvedère zijn van inlandse eik, de donkere omlijsting van wengé, afkomstig uit Congo.

De Belvedère is de parel aan de kroon van de Boekentoren, al was de functie minder duidelijk. Van de Velde wilde er een museum van het boek van maken, de universiteit wilde het gebruiken voor lezingen en recepties. Door het ontbreken van een goede liftverbinding (die kwam er met de renovatie wel) bleek dat echter niet haalbaar en werd de mooie Belvedère een plek waar het personeel mocht eten of op de biljart spelen.
Die bewuste biljart heb ik er nog zien staan tijdens mijn studentenbezoek, hoe hij ooit op zijn plaats is geraakt, kon niemand ons vertellen. Nu is hij verdwenen en een vriendelijke jongedame wist me te vertellen dat ze hem op het dak van de lift (wan er in lukte niet) naar beneden zouden hebben gebracht! New urban legend or true story, wie zal het zeggen?

Heel fijn trouwens om deze buurt eens vanuit de hoogte te bekijken.

Na ons bezoek aan de toren ‘moesten’ we uiteraard ook nog eens een kijkje nemen in de leeszaal. In de inkomhal nu geen fichebakken meer (maar lockers) en ook de tafels en stoelen in de leeszaal bleken intussen vervangen. Waar wij enkel over onze papieren cursus en boeken gebogen zaten, zaten er nu vooral studenten met laptops en vele ook met koptelefoons, maar de stilte hing er nog steeds, net zoals ‘in onze tijd’ 😉

Terug buiten liepen we nog even verder naar de hoek van straat, richting HIKO. Het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde (HIKO) werd opgericht in 1920. Van de Velde werd niet enkel docent, maar ontwierp ook het gebouw dat nu de westvleugel vormt van het Boekentoren-complex. De bijzonder ingang met de afgeronde hoek en de grote raampartij trekt nog steeds de aandacht van menig voorbijganger. Bij mooi weer kregen de studenten vroeger soms les op het buitenterras onder de betonnen luifel die uitkeek op de binnentuin, een privilege dat ik zelf jammer genoeg niet mocht ervaren in mijn studentenjaren (ik volgde er o.a. lessen Duits terwijl mijn lief op mij zat te wachten en de luide stem van prof W. DC tot in de gang kon horen).
Collecties die toen in de tentoonstellingsruimte werden getoond, maken vandaag deel uit van het Gents Universiteitsmuseum (GUM), ook een hele fijne plek om eens te bezoeken trouwens.

‘t Was heel fijn om de Boekentoren en de universiteitsbibliotheek in ere hersteld te zien en daarnaast was het ook een leuke trip down memory lane voor ons beide 🙂

 

KMSKA opnieuw open

Op 24 september 2022 gingen bij het vernieuwde Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA) de deuren terug open voor het publiek. Na elf jaar bouwen en renoveren was iedereen er opnieuw welkom.

Het KMSKA was 11 jaar gesloten. In die periode werd het historische gebouw gerenoveerd en werd er een nieuw, hagelwit volume aan toegevoegd. De nieuwe toevoeging is geen uitbreiding, maar een ingenieuze inbreiding in de historische patio’s. Hierdoor ontstond er 40% extra tentoonstellingsruimte. KAAN Architecten creëerde hiermee twee werelden in één gebouw en het museum viel hiermee al in de prijzen.

Binnenkomen doe je niet meer via de monumentale trappen, maar langs een kleine ingang linksvoor (bij het blauwe tentje op de foto) die je naar een lager gelegen ontvangstgedeelte brengt met digitale ticketbalie (voor wie nog geen kaartje vooraf kocht), een grote lockerruimte (om jassen en tassen op te bergen, en een vriendelijke reminder om een foto te maken van je lockernummer want met digitaal slot dus geen genummerd sleuteltje om mee te nemen) en een trap naar de voormalige ‘inkomhal’.
Daar kan je meteen de grandeur van het oorspronkelijke museum ervaren terwijl je aanschuift om je ticket te laten valideren. In de inkomhal stond een vleugelpiano voor wie zin heeft om de wachttijd muzikaal wat op te fleuren (bij ons nog niet echt nodig, een uurtje later was de rij al een behoorlijk stuk langer en werden de intermezzo’s wel gesmaakt).

De glanzend witte vloer kwam al tijdens het openingsweekend volop in het nieuws wegens vol zwarte vegen (en wie was er in hemelsnaam op dat idee gekomen om voor een witte museumvloer te kiezen?) Ik vond het persoonlijk wel bijzonder en ook best mooi, helemaal niet ‘clean’ of ‘labo-achtig’ (en de zwarte vegen waren intussen weer netjes weggehaald, respect voor de poetsploeg).

Uiteraard gingen we ook naar de ruimte met colour blocking lijnen, volgens mij de plek die sinds de heropening al het meest op sociale media opdook. Het is dan ook een heel ‘istagrammable’ plekje 😉

In het nieuwe deel van het museum werd ook met heel wat marmer gewerkt, niet direct mijn meest favoriete materiaal, maar hier vond ik het wel passend. De nieuwe trappen goed in beeld brengen met mijn al wat gedateerde smartphone was wel een uitdaging en de werkelijkheid is zeker mooier dan de afbeelding.

 

Het KMSKA is het grootste kunstmuseum van Vlaanderen en heeft een rijke verzameling van absolute topwerken. Van de Vlaamse primitieven en de Antwerpse barok tot een uitgebreide verzameling moderne kunst, de belangrijkste Ensor-collectie ter wereld en de grootste collectie werken van Rik Wouters. Het is ook het enige museum in Vlaanderen met een eigen restauratie-atelier en expertisecentrum rond Rubens, Ensor en de Antwerpse barok.

Wat mij – naast de architectuur – sterk aansprak, is de manier waarop de kunstwerken gecombineerd worden, hoe werken in dialoog gaan met elkaar. Hoe Vlaamse primitieven gecombineerd worden met moderne werken, ik kon het zeker smaken. Er is duidelijk ook een vleugje humor aanwezig bij de curatoren, zo bv een schilderijtje dat scheef lijkt te hangen, maar dat is (uiteraard) helemaal niet zo toevallig 😉

Het nieuwe deel van het museum heeft ook een modern prentenkabinet waar het licht getemperd is om de papieren werken niet te beschadigen. Het tonen van werken op papier houdt door de lichtgevoeligheid altijd grotere risico’s in. Daarom werden veel van de werken op papier vroeger zelden getoond. Hier krijgen ze hun eigen plek.
Het KMSKA kreeg in 2021 een schenking van 57 leemtetekeningen van de kleinkinderen van Michel Seuphor.

De kunstenaar werkt met horizontale lijnen van verschillende lengtes om vormen te creëren. Een hele secure manier om kunst te benaderen, waarvoor Seuphor inspiratie haalde bij abstract kunstenaar Piet Mondriaan én de horizonlijn van de Antwerpse haven. Elk van de 57 tekeningen bestaat op zichzelf, al kunnen sommigen ook gecombineerd worden en een grotere compositie vormen. Ik kende deze kunstenaar niet, noch deze kunstvorm, maar vond het wel heel mooi en bijzonder.

Het nieuwe dak met de vele prefab-schachtjes die voor indirect licht zorgen, vond ik eigenlijk qua beeld wel passen bij de leemtetekeningen. Ze zorgen trouwens ook voor een leuke reflectie op de witte vloer. Misschien niet meteen iets waar iedereen op let, maar ik kan die dingen nu net weer zo mooi vinden aan een gebouw 🙂

 

Ook het werkje ‘Hulde aan Marc Chagall’ van Pablo Gargallo vond ik erg knap en zou ik met plezier thuis een ereplekje geven om er elke dag van te genieten 😉

 

Wie ervan droomde om eens een eigen kunstwerk tentoon te stellen in het KMSKA, kon deelnemen aan De Nationale Expo. Inspiratiebron voor deze wedstrijd was Aanbidding door de koningen, Rubens’ topstuk uit het KMSKA. Iedereen kon meedoen ongeacht kunstvorm of ervaring. Meer dan 2.500 creatieve talenten namen deel en probeerden zoveel mogelijk stemmen te ronselen. Meer dan 125.000 mensen brachten een stem uit op hun favoriet. 100 kunstwerken zullen nog tot 22 januari 2023 schitteren in KMSKA, de 50 populairste werken via de publieksstemmen (één van hen is trouwens onze goede vriend Max van Hemel) en 50 werken gekozen door een vakjury. Via een afgeleide wedstrijd op Ketnet, De Nationale Ket-expo, waagden 270 kinderen hun kans, tien van hen veroverden een plek in het museum. Wie snel is, kan nog een kijkje nemen. Boek maar gauw een ticket zou ik zeggen 😉

 

Alle praktische info lees je op de website van het museum.

Arles

Tijdens ons weekje in Zuid-Frankrijk verbleven we in La Grande Motte en maakten van daaruit telkens een (halve) daguitstap naar een interessante plek in de buurt. De rest van de dag vulden we aan met genieten van de zon en een boek aan de rand van het hotelzwembad en een plons in het water om wat af te koelen tussendoor, al verschillende jaren de perfecte manier om een vakantiedag te vullen voor ons (wij blij én Maya blij ;-))

Eén van die uitstappen ging naar Arles. De stad ligt aan de Rhône, op het punt waar de delta begint, bij de splitsing van de Grote Rhône en de Kleine Rhône en daarmee “aan de poort van de Camargue”. De Rhône is er groot en indrukwekkend, maar ook een beetje saai eigenlijk, weinig te beleven langs het water (of wij hebben het gemist, dat kan ook natuurlijk).
Arles was een belangrijke stad in het Romeinse tijd. Na de val van het Romeinse Rijk en tal van invallen door de Barbaren werd de stad enige eeuwen onbelangrijk. Van 933 tot 1033 was Arles de hoofdstad van het koninkrijk Bourgondië

De Romeinse en romaanse monumenten in Arles kwamen in 1981 op de werelderfgoed-lijst van UNESCO. In het centrum van de stad bevinden zich de meeste historische bezienswaardigheden, waaronder het amfitheater en het Romeinse theater. Al wandelend door de stad liepen we langs de meeste. We besloten hier geen bezoekje te brengen aan het amfitheater (dat gingen we later wel doen in Nîmes).
Van buitenaf konden we op verschillende plaatsen trouwens een blik werpen op de oude sites en dat vonden we voor deze keer best voldoende.

Wat we wel deden, was een bezoekje brengen aan de Cryptoportique/Cryptoporticus: de ondergrondse resten van het forum, gebouwd in de 1e eeuw BC. Toen het forum verdween, kwamen een Jezuïetenkapel en een stadhuis op deze plek, maar de ondergrondse structuur bleef (deels) bewaard. Drie dubbele, parallelle tunnels in U-vorm worden ondersteund door 50 pijlers. Metselwerk in de stenen verwijst naar Griekse vaklui, waarschijnlijk uit Marseille.

Vergelijkbare constructies in Narbonne en Reims werden gebruikt als graanschuren, maar de cryptoporticus in Arles was te vochtig voor langdurige opslag en werd wellicht eerder gebruikt als kazerne voor slaven. Op zich was er beneden weinig te zien, maar toch ergens indrukwekkend om vast te stellen hoe de mens er ruim 2000 geleden in slaagde om stevige bouwstructuren op te trekken, zonder over veel technische middelen te beschikken.

Arles is ook bekend als woonplaats van Vincent van Gogh. Veel plekken waar de schilder verbleef, bestaan niet meer, zoals zijn pension aan de Place Lamartine (Het gele huis) dat in de Tweede Wereldoorlog werd verwoest, maar het Caféterras bij nacht aan de Place du Forum is er nog steeds. Wij besloten iets te drinken op een rustiger plek, in de schaduw van de platanen en die ‘obligate’ foto van het Caféterras aan de andere toeristen te laten 😉
Van schilderkunst naar street art, ook daarvan vonden we niet zoveel terug in Arles, al was deze kleine Tom-Tom wel een leuke 🙂

  

Arles bleek kleiner dan we hadden verwacht, maar zo bleef er die dag net iets meer tijd over voor verfrissing en ontspanning aan het zwembad en gezien de hoge temperaturen vonden we dat niet zo erg 🙂

La Grande Motte

Onze meerdaagse verblijfsplek voor onze zomervakantie 2022 lag helemaal in het zuiden, aan de kust, in het stadje La Grande Motte. Ik moet toegeven dat ik er nog nooit van had gehoord, maar was heel enthousiast toen ik enkele beelden vooraf zag van de plek waar we zouden logeren. Bleek dat ook hier architectuur en ruimtelijke ordening een belangrijke rol hadden gespeeld bij de ontwikkeling van deze plek. Er zou duidelijk een rode draad in onze zomervakantie zitten 🙂

La Grande Motte is beschermd als erfgoed uit de 20ste eeuw en ligt bij de grens van Camargue, op 25 kilometer van Montpellier. Zijn naam zou door zeemannen gegeven zijn, die de stad zo noemden vanwege de duinen, die dienden als herkenningspunt in dit ruige gebied. In de jaren 70 van vorige eeuw werd dit een badplaats, ontwikkeld door de architect Jean Balladur. Zijn futuristische bouwwerken waren geïnspireerd door de Maya piramides en zorgde voor iconische witte gebouwen met geometrische motieven.

De geschiedenis van La Grande Motte begon ruim 50 jaar geleden. De bouw van de stad maakte deel uit van een groot ontwikkelingsproject aan de Middellandse Zee met als doel 8 badplaatsen te creëren tussen Montpellier en de Spaanse grens (in een poging om zo het massatoerisme naar Spanje wat tegen te houden en de toeristen in Frankrijk te houden).
Jean Balladur, de hoofdarchitect van La Grande Motte, werd belast met een van de meest ambitieuze projecten van deze missie: de bouw vanuit het niets van een badplaats en hij deed dat met verve want tot op vandaag blijft deze plek een schoolvoorbeeld voor architecten en ruimtelijke planners. Jean Balladur liet zich inspireren door zijn reizen in Zuid-Amerika. De “afgeknotte” piramides die hij ontwierp, hebben de vorm van de precolumbiaanse tempels in Mexico. De architect heeft een visie die gerust vooruitstrevend genoemd kan worden: hij wil kunst in de straten, op pleinen en parken, toegankelijk voor iedereen.

Beton is het belangrijkste bouwmateriaal bij La Grande Motte. Zoals Oscar Niemeyer voor hem had gedaan voor zijn hoofdstad Brasilia, gebruikt Jean Balladur beton als artistieke ondersteuning. Wat hij hiermee bedoelt, zie je meteen wanneer je naar de gevels van de belangrijkste gebouwen van de stad. De betonnen motieven die op deze gevels zijn aangebracht, creëren een ritme en geven elk gebouw zijn eigen identiteit.

Mocht je nu denken dat La Grande Motte alleen maar beton is, dan heb je het mis. La Grande Motte is vooral een model van een tuinstad met meer dan 70% van zijn stedelijke voetafdruk gewijd aan ruimtes met groen en bos. Geen enkele andere stad in Europa kan hetzelfde zeggen! Jean Balladur en zijn belangrijkste tuinarchitect, Pierre Pillet, wilden voor hun ideale stad een groene Tuin van Eden creëren. Ze besloten alleen regionale plantensoorten te gebruiken, gewend aan zeespray en soms barre leefomstandigheden. Ze kozen de typische mediterrane soorten: pijnbomen en platanen, lavendel, tijm, laurier, rozemarijn, tamarisk en olijfbomen. De aanplantingen hebben een dubbele functie: enerzijds vormen ze schaduwrijke pleinen langs de lanen en de paden, aan de andere kant geven ze openbare en privéruimtes orde en eenheid.

De piramides in het centrum van de stad spelen ook een rol bij het beheersen van de winden zoals de Tramontana en de Mistral. De gebouwen werden door de architect zo geplaatst dat de winden ‘gekamd’ (geremd) worden en daardoor minder fel zijn voor de vegetatie. Ook het zout in de lucht wordt opgevangen door diezelfde gebouwen die zo een rol spelen van “collectoren” (met bijna 4 kilo zout per vierkante meter per jaar!).

La Grande Motte geeft een prominente plaats aan voetgangers en fietsers. Jean Balladur creëerde een ‘duurzame stad’ voor zijn tijd met bijna 25 km zachte wegen. Geïnspireerd door de stad Chandigarh in India (ontwikkeld door, jawel, Le Corbusier!), ziet Jean Balladur La Grande Motte als een tuinstad met veel groene ruimtes en bomen. De manier van circulatie was vooruitstrevend in meer dan één opzicht en geeft de stad een bijzondere levenskwaliteit. Jean Balladur besloot – en dat aan het einde van de jaren 1960, terwijl de auto koningin was in Frankrijk – om ‘zacht zwerven’ te bevorderen in de nieuwe badplaats. Hij bouwde onder andere 6 loopbruggen om de wijken met elkaar te verbinden en koos ervoor om geen gemotoriseerde weg aan te leggen tussen het strand en de Promenade aan het water.

De aanwezigheid van groen bleef bovendien niet beperkt tot de woonzones, er kwamen tientallen hectares groen bij aan de rand van de stad met vijvers, heidevelden en wijngaarden. Grote recreatiezones in het oosten en westen zijn beplant met pijnbomen en sluiten aan op beboste natuurgebieden. Het zorgt allemaal voor waardevolle open ruimte die op hete zomerdagen functioneert als een spreekwoordelijke oase in de woestijn, iets wat steeds belangrijker wordt.

Het duurde echter lang voor de meerwaarde algemeen geaccepteerd werd. Na vele jaren van kritiek, krijgt La Grande Motte in januari 2010 het label “Erfgoed van de 20e eeuw” (voor het eerst gaat dit label ook naar het geheel van een stad).

La Grande Motte heeft verschillende wijken, elk met een eigen stijl. De Levant is de naam voor het stadscentrum. Het wordt ook wel ‘de mannenwijk’ van de stad genoemd, met afgeknotte piramides en een meer rechtlijnige kant van de gebouwen. Hier vind je heel sterk de architecturale stijl van Jean Balladur, vooral met motieven of mazen die de gevels vormen en een persoonlijkheid geven aan elk van de gebouwen.

Soms zeer grafisch, soms poëtisch of humoristisch, en net als de piramidevormige gebouwen zijn ze het handelsmerk van La Grande Motte. Hier vind je ook de haven, winkels, restaurants en openbare gebouwen zoals het stadhuis, het culturele centrum en een kerk.

Jean Balladur ontwierp alle gebouwen rondom de haven. Op de Quai Charles de Gaulle staan residenties waarvan het decor – de betonnen scheidingen tussen de balkons – een eerbetoon is aan de neus van generaal de Gaulle. Jean Balladur was een fervent bewonderaar van de grote man en besloot daarom de gebouwen dit karakteristieke profiel te geven 🙂

Le Couchant is de architecturale ‘vrouwenwijk’ van La Grande Motte. De gebouwen hebben hier meer gebogen en golvende vormen met uitzicht op de zee. Le Couchant is een zeer groene wijk, waar je te voet of met de fiets tussen de woningen kunt wandelen zonder zelfs maar over te steken of een auto horen. Al wandelend kwamen we ook al eens een leuke bezoeker tegen tussen de pijnbomen 😉

Het was heerlijk genieten om op verkenning te gaan in de buurt. La Grande Motte heeft ook heel wat permanente bewoning en zeker de wijk Le Couchant kent nog een echt buurtleven. In de kleine restaurantjes vind je vaak een bonte mix van vakantiegangers en bewoners en het ‘pleintje’ met pijnbomen is er echt mooi verlicht, wat de sfeer er nog gezelliger op maakt en waar je de mensen gezellig ziet keuvelen, de eigen en publieke zeteltjes in groepjes bij elkaar gezet, sommige bij een petanqueveldje waar verschillende generaties samen genieten van een ontspannend spelletje jeu de boules, heerlijk toch? Voor de liefhebbers is er ‘uiteraard’ ook de promenade langs de dijk waar er meer entertainment te vinden is in diverse (karaoke)bars.

La Grande Motte heeft ook 7 km zandstrand waar het oorspronkelijke duinsysteem bewaard is gebleven en je kan er op de vele waterplassen terecht voor zowat alle watersporten. Wij zijn zelf niet direct waterratten, maar vonden het wel heerlijk om door de stad te wandelen en te genieten van de architectuur, verschillende restaurantjes uit te proberen en van de ontspannen sfeer te proeven.

In de omliggende natuur- en watergebieden kan je ook op excursie gaan en flamingo’s of schildpadden gaan spotten, of een tochtje maken door de Camargue met de mooie witte paarden. De droge zomer had echter ook hier al zijn sporen nagelaten, een aantal plassen stonden grotendeels droog en in de verte konden we ook de rookpluim van een van de vele bosbranden zien. De flamingo’s zagen we zo nu en dan over het hotel vliegen.

Naast dit alles liggen er heel wat toeristische toppers in de buurt en dus konden we onze dagen vullen met een afwisselend programma van (halve) daguitstappen en genieten van onze tijdelijke verblijfplaats (maar meer daarover in volgende blogposts).

Wij vonden La Grande Motte in elk geval een heerlijke ontdekking en een zalige plek om te verblijven 🙂

Firminy Vert, site Le Corbusier

Na ons bezoek aan het Gallo-Romeins museum en een nachtje in Lyon, reisden we alweer door, maar onze eerste stop was niet zo heel ver. We hielden halt in Firminy waar we een heel bijzondere wijk wilden bezoeken, nl. Firminy Vert, een groep gebouwen ontwikkeld door Le Corbusier in de jaren ’60 en wereldwijd geprezen als één van de meest geslaagde na-oorlogse ruimtelijke ontwikkelingsplannen in Europa. Op de site vind je o.a. een kerk, een sportstadion, een cultureel centrum en een woonunit, allemaal gebouwd volgens de architecturale principes van het modernisme.

We besluiten eerst een kijkje te nemen aan het cultureel centrum en toevallig start er net een rondleiding met gids waarbij we nog kunnen aansluiten. Het wordt een rondleiding ‘en petit comité’, onze groep bestaat slechts uit 7 personen. Geboeid luisteren we naar het verhaal over het ontstaan van deze site. Hoe Firminy een plek was waar vooral arbeiders woonden in minder comfortabele omstandigheden (ze gingen meestal werken in de fabrieken in Sainte Etienne en omgeving), in gebouwen die grotendeels dateerden van voor 1914, hoe een burgemeester in de jaren ’50 vond dat dit anders en beter kon en een urbanisatieproject opstartte. We horen de gids vertellen over de visie dat een goede leefomgeving veel meer was dan een eigen woning, dat het grotere geheel een belangrijke meerwaarde had, met aandacht voor sport en ontspanning, met functioneel openbaar groen, aparte fiets- en wandelstructuren weg van het autoverkeer, met woongelegenheden waarin gemeenschappelijke ruimtes minstens even belangrijk waren als private delen, waar nagedacht werd over materiaalkeuzes die duurzaam waren, waar geëxperimenteerd werd met nieuwe technieken (geen zware steunmuren of balken voor het dak, maar spankabels die het geheel bij elkaar hielden en houden in het cultureel centrum), …

Ongelooflijk fascinerend, verrassend modern en actueel. Wat nu vaak als vernieuwend wordt voorgesteld, lag meer dan een halve eeuw geleden gewoon al op tafel bij Le Corbusier en werd daar – toch voor een stuk – gebouwd!

Le Corbusier stierf al in 1965, toen was enkel nog maar het cultureel centrum bijna klaar. Zijn leerling André Wogenscky zette zijn werk verder met de bouw van het sportcomplex en de woontoren (opgetrokken met een specifiek systeem van verhoudingen in gedachten, ontwikkeld door Le Corbusier, de Modulor) waarin ook een schooltje geïntegreerd was.
Het wooncomplex konden we hier niet bezoeken, maar in 2019 bezochten we al La cité radieuse tijdens ons verblijf in Marseille, dat volgens dezelfde principes was gebouwd.

Meer over de site in Firminy kan je ook zien in onderstaand filmpje.

 

De bouw van de kerk startte pas in 1971, zes jaar na de dood van Le Corbusier, en kreeg te maken met heel wat hindernissen. Als gevolg van politieke conflicten, o.a. over de scheiding van kerk en staat (en ongetwijfeld ook de economische crisis) lagen de werken stil van 1975 tot 2003. Uiteindelijk werd het gebouw toch afgewerkt door José Oubrerie, een oud-leerling van Le Corbusier. Het gebouw kreeg verschillende bestemmingen, van school tot schuilplaats.
Gezien de scheiding van kerk en staat mogen publieke middelen niet gebruikt worden voor religieuze gebouwen en daarom is het nu een culturele plek en geen officiële kerk (al kunnen er wel bepaalde diensten georganiseerd worden).

De vorm van het kerkgebouw is sowieso bijzonder. Het heeft best wel wat gelijkenissen met een pakboot. Het geheel is van buitenaf heel gesloten, maar binnen wordt er op een heel fijne manier met het daglicht gespeeld. Het licht komt binnen langs een aantal gekleurde schachten op verschillende momenten van de dag en door een reeks kleine gaten die samen het sterrenbeeld Orion vormen.

Ook de akoestiek in het gebouw is bijzonder en ik kan me voorstellen dat een concert meemaken hier een aparte beleving is.

In het onderste deel van het gebouw worden wisselende tentoonstellingen gegeven. Op het moment van ons bezoek liep er een boeiende interpretatie van enkele van de ideeën van Le Corbusier. Het erfgoed van deze bijzondere man inspireert duidelijk nog steeds verschillende ontwerpers.

Firminy stond al een tijdje op onze must visit list en we waren erg blij dat we de plek een bezoekje konden brengen, de rondleiding met de gids vormde een mooie aanvulling en deed ons met nog meer be- en verwondering rondkijken. En ja, ook onze tiener vond het een interessante plek om eens rond te kijken en de toelichting van de Franse gids waren nog net te volgen dus ook dat was een meevallertje 😉

Meer weten of zelf zin om de site eens te bezoeken? Alle info lees je op https://sitelecorbusier.com/

 

 

Versailles, la ville

Uiteraard is Versailles vooral gekend en beroemd omwille van het prachtige paleis en het bijbehorende park, de meest in het oog springende plek, maar ook de (rest van de) stad is best de moeite om eens in rond te lopen.

Het is een vrij open en ruime stad met heel wat brede lanen en ruimte zowel voor groen, voor fietsers, als voor wagens om te parkeren, iets wat in Frankrijk toch niet altijd het geval is 😉

Een aantal van de elektriciteitskastjes zijn mooi beschilderd met verwijzingen naar historische figuren en verhalen.

De oorspronkelijke koopmanshuizen uit de tijd van Lodewijk XV hebben plaats gemaakt voor de huidige Hallen. Deze zijn gebouwd in 1841 op een plein uit de tijd van Lodewijk XIV. Elke dinsdag- vrijdag- en zondagmorgen is er hier markt op het plein. De hallen zelf staan als een soort hoekelementen aan de vier kanten van het plein en vormen ‘le carré à la farine’, een marché alimentaire, waar je elke dag terecht kan voor verse vis, vlees, charcuterie, primeurs, ….. Op zondag sluiten ze om 14u, de andere dagen kan je er terecht tot 19.30u (opgelet, wel gesloten van 13u tot 15.30u). De foodies zullen hier ongetwijfeld wel iets naar hun zin vinden :p

In de stad vind je trouwens ook le potager du roi. Lodewijk XIV gaf advocaat en tuinman Jean Baptiste de la Quintinie de opdracht om een grote moestuin aan te leggen. Ook nu nog wordt hier groente en fruit geteeld. Je kan de ommuurde tuin tegen betaling een bezoekje brengen (maar aangezien het al dicht bij sluitingstijd was, lieten we dat maar zo) en er zelfs lessen volgen. Voor wie van (moes)tuinieren houdt beslist een leuke tip lijkt me.
Op de plek waar je er vroeger het cachot (Geôle) vond, ontwikkelde zich dan weer een antiekwijk. Verschillende kleine straatjes en steegjes met heel wat winkeltjes, elk met hun eigen specialiteit.

In de stad zijn er trouwens best veel winkels, zowel klassiekers (grote ketens) als bijzondere of leuke kleinere winkeltjes. Wie graag winkelt, kan dus duidelijk ook in Versailles terecht en uiteraard zijn er voldoende plekjes waar je terecht kan om iets te eten of te drinken 😉

Al wandelend door de stad liepen we ook nog langs het oude koninklijk hospitaal, dat gerestaureerd en heringericht werd en nu o.a. plaats biedt aan (sociale) woningen, studentenverblijven, een crèche, handelsruimtes, … en een publieke tuin.

Weinig opvallend qua gebouw, maar erg belangrijk historisch gezien, is de zaal van het “Jeu de Paume”. Een sportzaal, gebouwd in de 17de eeuw voor het hof, maar wereldberoemd geworden omdat ze gebruikt werd op 20/6/1789 voor het afleggen van de eed bij de start van de Franse Revolutie. Intussen vind je er ook een museum over die Franse Revolutie. Een tip dus voor liefhebbers van (Franse) geschiedenis 🙂

Verder tijdens onze wandeling liepen we ook nog langs het imposante stadhuis en langs het eerder kleine, maar mooie stationsgebouw en ontdekten we nog een (voormalige) bioscoopzaal met een prachtige gevel.

Altijd weer grappig hoe mensen zich omdraaien om te kijken waarvan ik een foto aan het maken ben wanneer het niet om een bekend monument gaat of iets heel typerend, maar zoals hier om een gebouw waar ze soms dagelijks langs lopen niet beseffend hoe mooi het eigenlijk wel is.

Ik denk dat hiermee wel duidelijk is, dat Versailles meer is dan het fenomenale paleis en dat de stad zelf zeker ook een bezoekje verdient 🙂

Wintercircus Gent

Een in mijn ogen toch wel bijzondere plek in Gent is het Wintercircus, ook wel gekend als de Garage-Mahy. Het is – uiteraard 😉 – een voormalig wintercircus en hippodroom met al een lange geschiedenis en sinds enkele jaren met een mooie nieuwe toekomst in het verschiet.

Het eerste circusgebouw dateert al van eind 19de eeuw en kwam op het terrein van een vroegere katoenfabriek die was afgebrand. Het werd de grote concurrent van een houten circus dat in diezelfde periode werd gebouwd in de Sint-Amandstraat. Net door die concurrentie kwamen wel alle grote toenmalige attracties naar Gent en sprak men van den ‘ouden en den nieuwen cirk’. Het gebouw had een aparte ingang (en loges) voor de gegoede burgerij langs de Sint-Pietersnieuwstraat en een ingang voor het gewone volk langs de Lammerstraat. In 1920 werd het gebouw echter verwoest door een brand en bleef enkel de voorgevel behouden.

In 1923 werd het wintercircus opnieuw opgebouwd en bood het plaats aan 3.400 personen. Naast circusvoorstellingen werden er ook revues, variétévoorstellingen en filmvoorstellingen gegeven. De ingang kwam – voor iedereen – in de Lammerstraat. Le Nouveau Cirque sloot in 19944 definitief zijn deuren.

Vanaf 1947 werd de ruimte gebruikt als garage door de familie Mahy. De nog bestaande voorgevel aan de Lammerstraat dateert van 1958, met op het gelijkvloers de toenmalige ingang tot de autoshowroom en daarboven een woongelegenheid. Rondom de centrale piste liet Mahy hellingen aanleggen om auto’s tot op de bovenste verdiepingen te krijgen. Mahy was zijn tijd ver vooruit en dacht toen al aan ‘beleving’. Naar de kapper gaan terwijl je auto een onderhoudsbeurt kreeg? Waarom niet 🙂

In 1978 werd de garage gesloten, maar het gebouw bleef nog tot in de jaren 1990 in gebruik als parkeergarage voor de grote collectie oldtimers van de familie. Een deel van die collectie werd later overgebracht naar Autoworld in Brussel, een ander deel naar het museum Mahymobiles in Leuze-en-Hainaut. De smeerputten en een benzinepomp bleven achter als herinnering aan vervlogen tijden.

Ook al kwam je er nog nooit, misschien heb je de ruimte toch al gezien. Ze werd ooit als locatie gebruikt in een aflevering van Flikken, voor de grote stoelendans uit Man Bijt Hond, voor een fototentoonstelling van Stephan Vanfleteren en in 2015 stond er een installatie tijdens het Lichtfestival die op een creatieve manier de geschiedenis van het gebouw tot leven bracht (goede vriend Max zette hiervan een filmpje online toen).

Daarna stond het gebouw heel wat jaren leeg en de meningen over wat ermee moest gebeuren, bleven lang verdeeld. Er werd zelfs een grote publieke bevraging georganiseerd om ideeën te verzamelen. In 2017 zijn uiteindelijk de eerste werken gestart om het Wintercircus te verbouwen tot een “hotspot voor innovatieve economie” en een nieuwe ontmoetingsplek.

De olifantenhelling, de helling waarlangs de dieren vanuit de Plattenberg tot op de scène van het circus werden gebracht, is nu opnieuw een belangrijke toegang tot de middenpiste. In de vroegere paardenstallen onder het gelijkvloers kwamen er vergader- en ontmoetingsruimtes, de oude gietijzeren kolommen werden er behouden. De voormalige scène van het circus op de eerste verdieping werd een  auditorium en de smeerputten uit het garagetijdperk zullen nu dienst doen als ontmoetingsruimte. De ijzeren landingsplaten op de grond zijn trouwens nog steeds dezelfde als uit de tijd van Mahy, helemaal gerenoveerd en opgeblonken (en indertijd door Mahy op de kop getikt aan het tijdelijk oorlogsvliegveld in Sint-Denijs-Westrem). Uiteraard zullen ook een café, restaurant, een winkel etc. niet ontbreken en onderin komt zowaar een muziekzaal voor rock- en popconcerten!

De grote uitdaging bestond er in om een evenwicht te vinden tussen nieuwe behoeften en vereisten aan de ene kant en het behoud van erfgoed aan de andere kant.
Een huzarenstuk was de opfrissing en versteviging van de bestaande koepel. De staalstructuur is behouden, maar de beplating vernieuwd i.f.v. draagkracht, isolatie en akoestiek.

In de nieuwe zitbanken vind je trouwens ook een leuke verwijzing naar de circustijd, kijk maar eens goed naar het silhouet 😉

Bij de renovatiewerken werd ook volop gebruik gemaakt van de nieuwste technieken op vlak van energie om van het Wintercircus het meest duurzame gebouw in Gent te maken. Hiervoor werd o.a. een BEO-veld aangelegd, waarbij BEO staat voor Boorgat Energie Opslag, een reusachtige, ondergrondse en duurzame radiator, zonder gas of fossiele brandstoffen en helemaal CO²-neutraal. Het veld wordt aangestuurd door een warmtepomp en telt 37 boringen van 150 m diep. Op die diepte heeft het grondwater een constante temperatuur van 8 à 10 graden. Door de boorgaten lopen allemaal fijne buizen gevuld met dat koel grondwater. In de winter haalt de pomp zo warmte uit de bodem en geeft die aan het gebouw. Hierdoor koelt de bodem tegen het einde van de winter enkele graden af. In de zomer wordt de koelte van de bodem aan het gebouw geleverd en hierdoor gaat de bodemtemperatuur weer enkele graden stijgen. Deze cyclus herhaalt zich jaar na naar.
Het principe van de warmtepomp was mij bekend, we hebben er namelijk zelf ook eentje om voor onze verwarming te zorgen in huis, maar hier spreken we natuurlijk over een totaal andere schaal en ‘next level’. Het Wintercircus is een van de eerste overdekte publieke ruimte die deze techniek als verwarming gebruikt. Ook de Krook is gebouwd op een BEO-veld. Beide gebouwen zullen in de toekomst warmte en koude uitwisselen met elkaar.

De renovatiewerken zijn intussen afgerond. De afwerking en de definitieve inrichting zullen gebeuren door de toekomstige exploitant. Ook de pop- en rockzaal moet nog afgewerkt worden voor concerten.
In 2023 moet het gebouw openen voor het publiek. In de tussentijd loopt er een tentoonstelling over de geschiedenis van het Wintercircus. De gratis expo ‘Wat een Cirk!’.

De expo toont de vele gezichten van het Wintercircus. Rondom de middenpiste ontdek je het verhaal van het gebouw zelf. In de vroegere paardenmanege kom je meer te weten over het Nieuw Circus. De loopcirkels van de paarden komen in beeld en geluid terug.

In de vroegere toonzaal langs de Lammerstraat prijken opnieuw twee oldtimers uit het tijdperk van garage Mahy. Ook de oude benzinepompen zijn terug. In de gerestaureerde smeerputten hangen dan weer prachtige foto’s van de wagens van weleer. Werffoto’s en architectuurtekeningen vertellen het verhaal van de renovatiewerken.

De gratis expo loopt nog tot eind oktober 2022. Toegang via de ingang in de Sint-Pietersnieuwstraat en te bezoeken op vrijdag, zaterdag en zondag telkens van 10 tot 17 uur. Je kan tijdens de openingsuren van de expo het gebouw ook bezoeken met gids. Alle informatie over de rondleidingen vind je terug op sogent.be/expowintercircus.

Parijs – deel 5

Wie Parijs zegt, zegt (na de Eiffeltoren) het Louvre, toch? En dus besloten we om voor deze wereldberoemde plek, het meest bezochte museum ter wereld, toegangstickets te bestellen. De laatste dag van ons verblijf in Parijs was duidelijk die van het minst mooie weer, dus dat kwam toevallig goed uit 🙂

Het Louvre is eigenlijk gevestigd in een van oorsprong middeleeuws kasteel dat door de koningen van Frankrijk werd gebruikt. Er is zelfs een link met de tempeliers. Toen de strategische betekenis van het kasteel verloren ging (als gevolg van de stadsuitbreiding), maakte de Franse koning Karel V van het kasteel zijn koninklijk paleis. Als liefhebber van kunst installeerde hij er zijn bibliotheek die in de 14de eeuw al bijna 1000 werken telde, best indrukwekkend toen. Tijden en koningen kwamen en gingen en het kasteel werd meermaals herbouwd.

Catharina de Medici liet in de 16de eeuw een nieuw paleis bouwen zo’n 500 meter van het Louvre, de Tuilerieën. Onder Hendrik IV werd dit paleis met het Louvre verbonden door een vleugel langs de Seine, de kern van de huidige Denon-vleugel. De vleugels rondom de Cour Carrée werden pas in de zeventiende eeuw voltooid.

Het plan van Hendrik IV, le grand dessin genoemd, diende als leidraad voor alle volgende generaties die zich met het uitbreiden en verbeteren van het Louvre bezighielden. Toen Lodewijk XIV echter besloot zijn residentie te verplaatsen naar het Paleis van Versailles, raakte het Louvre in onbruik als paleis en kreeg het verschillende functies. Eind 18de eeuw ontstond de idee om hier de koninklijke kunstcollectie onder te brengen, maar de Franse Revolutie stak daar een stokje voor.
Gelukkig zagen de nieuwe machthebbers in dat de nationale kunstcollectie beschermd moest worden en het idee van een nationaal erfgoed begon zich te ontwikkelen. In 1791 werd beslist dat het Louvre een museum moest worden en op 10  augustus 1793 opende het zijn deuren. Hiermee is het meteen één van de oudste musea ter wereld.

De laatste grote uitbreiding dateert van eind 20ste eeuw en stond onder leiding van de Chinees-Amerikaanse architect I.M. Pei. De moderne huisstijl met een grote piramide in glas en metaal deed in eerste instantie veel stof opwaaien. De piramide was bedoeld om de ondergrondse toegangshal te markeren en van daglicht te voorzien. Uiteindelijk verstomde het protest en de uitbreidingen maakten van het Louvre het op twee na grootste museum ter wereld, na het Metropolitan Museum of Art in New York en de Hermitage in Sint-Petersburg.

De collectie van het Louvre is in acht afdelingen onderverdeeld en loopt van werken van de grote beschavingen uit de oudheid tot aan de eerste helft van de 19e eeuw.

Ik moet toegeven dat ik minstens even veel naar de architectuur van het museum heb lopen kijken als naar de kunst. Ik liep dan ook regelmatig eens met mijn hoofd en mijn camera naar boven gericht, soms misschien tot verwondering van bepaalde bezoekers. Niet iedereen vindt trappenhallen en gewelven de moeite om op foto te zetten 😉

Uiteraard keek ik niet enkel naar boven, in het museum zelf is meer dan genoeg te zien. Het Louvre heeft meer dan 70.000 m² tentoonstellingsruimte en telt meer dan 600.000 verschillende werken, waarvan er ‘slechts’ 35.000 tentoongesteld zijn.

Met de antieke culturen zat het alvast helemaal goed voor ons. Van hun Egyptische collectie was ik echt wel onder de indruk, helemaal gecharmeerd door de vele mooie stukken en al die details.

Ook zeer de moeite, maar van een andere orde en tijd waren de (kroon)juwelen en nu weten we meteen ook hoe kronen werden opgeborgen 😉

Maar uiteraard ‘moesten’ we ook de pijltjes richting La Joconde ofte de Mona Lisa van Leonarda Da Vinci eens gaan bekijken. Een systeem van ‘poortjes’ voert 2 rijen van bezoekers in zigzaglijnen naar een plekje vlak voor het kunstwerk. Daar krijg je even tijd om het werk van (vrij) dichtbij te bewonderen en er een foto  van te maken en vervolgens werd je vriendelijk verzocht om plaats te maken voor de volgende bezoeker (wel eens nodig bij sommige mensen die vonden dat ze toch minstens een selfie of 10 moesten maken en zichzelf daarbij duidelijk het belangrijkste onderwerp op de foto vonden).
We gingen trouwens bij het begin van ons bezoek naar deze zaal. Naarmate de dag vorderde, werd het wel drukker en de aanschuiftijden uiteraard ook langer. Bij ons viel dat echter heel goed mee (o.a. ook door het lagere bezoekersaantal algemeen als gevolg van corona).

Alle praktische info op de museumwebsite.

Toen we het museum verlieten, was het aan regenen. Dus wandelden we naar onze wagen, met nog een tussenstop in een artisanale bakkerij om iets te eten, en reden we vervolgens terug naar huis.
Het waren 3 fijne dagen in de Franse hoofdstad waarin we heel veel gewandeld en gezien hebben. Hopelijk mogen er dit jaar nog meerdere van dergelijke uitstappen volgen.

Wandelend in Bordeaux

Naast de vele klassiekers die ik in de vorige blogpost beschreef, kwamen we al wandelen ook op heel wat andere mooie plekjes. Daarom nog een overzichtje in woord en beeld.

Kerken en andere ietwat monumentale architectuur.

Toen ze bij de post blijkbaar nog oog hadden voor mooie architectuur.

Een beetje street art, zelfs in de oude stad. Van de hand van dezelfde kunstenaar.

Een Gallo-Romeinse noot, aan de Place Galiène. Van het amfitheater, dat dateert uit de eerste eeuw na Christus, zijn nog enkele bogen en een van de toegangspoorten bewaard. De rest van het terrein is overbouwd met nieuwere gebouwen.

Ook parken uiteraard en een heel mooi zeilschip op de rivier aan de kade.

 

Lekker eten is in Frankrijk niet zo moeilijk en uiteraard ook geen enkel probleem in Bordeaux waar voor elk wat wils te vinden is.
De bekendste specialiteit die uit de stad zelf komt, zijn de canelés, kleine gebakjes in een tulbandvormpje gebakken. De buitenkant van de canelé is van knapperig, gekaramelliseerde suiker, de binnenkant is van zacht gebak, luchtig en crème-achtig, gemaakt met onder andere rum en vanille. De gebakjes kan je eten bij het ontbijt, als dessert en als tussendoortje. Ze kunnen alle mogelijke dranken begeleiden, van champagne tot thee, maar traditioneel wordt er zoete witte wijn bij gedronken, al gingen wij voor een combinatie met een lekkere kop koffie.

 

Het eiland van Nantes

Midden in de Loire, bij het centrum van de stad, ligt het île de Nantes, omgeven door twee armen van de rivier (de ‘bras de la Madeleine’ in het noorden en de ‘bras de Pirmil’ in het zuiden). Het eiland is verbonden met de stad door 13 bruggen.
Vroeger was het een havenplaats en dat merk je nog steeds voor een deel aan de architectuur: grote loodsen die deels behouden bleven en een nieuwe bestemming kregen.

Het eiland is echter ook een soort ‘vrijhaven’ voor moderne architectuur. Je vind er o.a. werk van Jean Nouvel (het justitiepaleis is van zijn hand) en ook Christian de Portzamparc (bij ons bekend van het Hergémuseum in Louvain-la-neuve, ook leuk om te bezoeken trouwens) was er actief.

Ook hier viel heel wat kunst te ontdekken, sommige zaken tijdelijk, in kader van het zomerfestival, andere meer permanent zoals de reusachtige lintmeter (Lilian Bourgeat). De latttenstructuur op de eerste foto kreeg als titel ‘the zebra crossing’ mee (een werk van Angela Bulloch), het lichtblauwe gebouwtje op de vierde foto  ‘l Absence’ (Atelier Van Lieshout). De grote hoofden zijn een werk van Nathalie Talec met als titel ‘in a silent way’.
De pingpongtafels (Laurent Perbos) met hun ‘aparte’ vormgeving leken me een uitdaging om te gebruiken, maar wel heel leuk gevonden (er was trouwens een restaurant in de buurt waar je balletjes en palletjes kon ontlenen om te spelen). De ‘basketboom’ (A/LTA) werd effectief gebruikt 🙂

Les anneaux (de ringen) is een kunstwerk van Daniel Buren en Patrick Bouchain. Het werk werd in 2007 geplaatst op de quai des Antilles aan de oever van de Loire. Voor Buren staan de ringen voor de ketenen van de slaven die in de 18e eeuw door schippers uit Nantes verhandeld werden. De metershoge ringen worden ‘s nachts verlicht in rood, groen en blauw.

De omgeving en de sfeer van het eiland deden ons hard denken aan la Confluence in Lyon. Waar vroeger de havenactiviteit het belangrijkste was, kwam er nu plaats voor vernieuwend wonen, kunst in de open ruimte, ontspanning, groen, … boeiend om te ontdekken.
In de oude bananenpakhuizen liggen intussen geen bananen meer, maar vind je heel wat hippe loungeplekken, bars en restaurantjes waar het bij mooi weer heerlijk toeven is. In La cantine du voyage werken ze vooral met lokale producten van landbouwers uit de streek en de opbrengst van de plantenbakken op de site.

Fijn ook dat een deel van het industriële erfgoed bewaard werd (en waar mogelijk ook een nieuwe invulling kreeg). Op het westelijk deel van het eiland bepalen 2 reusachtige kranen mee de skyline. De gele kraan verscheen in 1955 op de site en werd o.a. gebruikt om prefab-delen van boten op de kade te trekken voor verdere assemblage. De kraan werd overgekocht door de stad die ze in 1989 restaureerde. Een grijs exemplaar dat sinds de jaren 60 gebruikt werd om schepen te lossen op de oostelijke punt van het eiland, kreeg in 2005 ook een bescherming als monument.

Op de achtergrond zie je trouwens de draaimolen (le carrousel des Mondes Marins) piepen die deel uitmaakt van les machines de l’île, maar dat is voer voor een aparte blogpost 😉

Ook hier naast industrieel erfgoed kunst in de open ruimte: de picknicktafels zijn een realisatie van Fichtre die zich liet inspireren door de vorm van slijpstenen (les meules), de kinderen (en volwassenen) kunnen zich uitleven op kleine trampolines ingewerkt in de lichtgrijze ophoging. Detroit Architects en B. Peinado noemden de creatie ‘on va marcher sur la lune’.

Vanop het eiland zie je trouwens ook heel mooi een ander stukje historisch erfgoed liggen aan de andere kant van de rivier: een voormalig marineschip dat nu als museum te bezoeken is, de Maillé-Brézé, een torpedobootjager van de Franse marine. (Zie vorige blogpost voor meer info hierover). De ‘stekelige’ constructie op de rechterkant van de foto is een werk van Vincent Mauger ‘Résolution des forces en présence’.

Kortom, het eiland is echt een heerlijke plek om te ontdekken en er even rond te hangen en je te laten verrassen! En dan heb ik het nog niet over Les Machines gehad 😉