Wij laten onze reisbestemming al eens bepalen door een specifiek iets wat we graag willen zien en dan kijken we of we daar een tripje rond kunnen uitbouwen. Zo vormden de watervallen van Coo en de leeuw van Waterloo al eerder de aanleiding voor een daguitstap, Nausicaa de reden voor een verlengd weekend Nord Pas-de-calais.
Deze keer was het M. die graag nog eens de Porta Nigra en de Romeinse sites terug wou zien en zo geschiedde. Hij stelde een verlengd weekendje samen waarin we zowel Trier als Luxemburg-stad zouden bezoeken (want dat lag toch maar een boogscheut verder) en op de terugweg konden we in Wallonië misschien ook nog wel iets bezoeken 🙂
Het begin van de paasvakantie startte helaas met minder mooi weer, maar we lieten het niet aan ons hart komen. Reserveschoenen in de koffer (voor het geval het echt kletsnat zou worden), regenjassen en paraplu’s mee en we waren klaar voor vertrek. De rit naar Trier verliep vlot, zelfs op de ring in Brussel hadden we geen vertraging 😉 We checkten in bij het Ibis Styles hotel in de stad en trokken meteen op pad.
Aangezien de regen niet erg hard, maar wel aanhoudend was, besloten we enkele musea te bezoeken. We startten ons bezoek bij de Thermen am Viehmarkt (maar moesten nog even rechtsomkeer maken want stoffen mondmaskers waren niet toegelaten in het museum, enkel chirurgische of FFP2-maskers, ook al liep er behalve ons nog slechts één ander koppel in het museum). Midden in de stad liggen nog steeds de restanten van de grootste en oudste Romeinse thermen. Ze waren voornamelijk in gebruik in de 3de en 4de eeuw, maar raakten later in verval en werden gebruikt als steengroeve. Het is wellicht omdat er in de 17de en 18de eeuw een klooster op gebouwd werd, dat er nog zoveel bewaard gebleven is (deze site werd trouwens pas in 1987 ontdekt bij graafwerkzaamheden voor een ondergrondse parking en nam men tot dan aan dat er slechts 2 thermencomplexen in Trier geweest waren, de Barbarathermen en de Kaiserthermen). De ondergrondse parking kwam op een andere plek en de ruïnes werden gerestaureerd. Om ze te beschermen tegen uitlaatgassen kwam er een grotendeels glazen gebouw bovenop en sinds 1998 is de site toegankelijk voor het publiek.
Uiteraard is er veel verdwenen en heb je een portie verbeelding nodig om je de grandeur van de thermen te kunnen voorstellen, maar de filmpjes met 3D-animaties en infoborden maken veel goed. Het was ook wel leuk voor Maya om haar kennis nog eens boven te halen over de inrichting van Romeinse thermen met het apodytherium (kleedkamer), de palaestra (sportruimte), het tepidarium (lauw bad), een sudatorium (zweetruimte, sauna), een caldarium (heet bad) en een frigidarium (koud bad). De gangen voor de bedienden, het verwarmingssysteem… ook voor ons heel fijn om ons nog even in de materie ‘onder te dompelen’ 😉
We lezen niet alles, maar zo bijna op je eentje op dit plekje uit het verleden rondlopen heeft toch iets bijzonder en het smaakt in elk geval naar meer.
Buiten, op het plein waar ooit dus een veemarkt was, stonden die (vrij)dag verschillende kraampjes met voedingswaren waarvan een deel biologisch en met producten recht van het veld. Vlees, zuivel, vers brood, groente en fruit, honing en kruiden, bloemen, koffie, … je vindt het er allemaal. Ik zou hier zeker met plezier mijn boodschappen komen doen.
Na het museumbezoek verkennen we een stukje van de stad en lopen o.a. via de Hauptmarkt, een ruim plein met heel wat mooie gebouwen in verschillende bouwstijlen (renaissance, barok, classicisme), winkels en eet/drinkgelegenheden. Op het plein staat vandaag nog steeds de Petrusfontein, die dateert van eind 16de eeuw. Hij is rijkelijk versierd en heeft heel wat symboliek. Je ziet er o.a. vier beelden die verwijzen naar de vier hoofddeugden (gerechtigheid, moed, wijsheid en matigheid).
De Petrusbronnen voorzagen dit deel van Trier van drinkwater tot het centrale waternet er kwam. Vanaf dan heeft het bouwwerk enkel nog een decoratieve functie.
In de Simeonstrasse liepen we langs het bijzondere Dreikönigenhaus, een patriciërshuis in de vorm van een vroeggotische woontoren, waarvan de eerste sporen teruggaan tot de 13de eeuw. In de 16de eeuw kreeg het de naam gasthuis Zu den drei Königen.
En dan was er uiteraard de Porta Nigra, een stadspoort uit de Romeinse tijd (gebouwd tussen 160-200 na Christus), het oudste en grootste monument van zijn soort in Duitsland (36 m breed, 21,5 m diep en 30 m hoog). Door verwering en roetafzetting werden de zandsteenblokken, oorspronkelijk licht van kleur, in de loop der eeuwen zwart. Hierdoor kreeg de poort in de middeleeuwen zijn huidige naam, de oorspronkelijke Romeinse naam is niet bekend!
Alleen de hogere verdiepingen hebben openingen met bogen in de vorm van een venster. Aanvallers die erin slaagden de buitenste poorten te overwinnen, konden op die manier op de binnenplaats van alle kanten bekogeld worden.
We kozen ervoor – gezien het slecht weer – om het Stadsmuseum Simeonstift te bezoeken dat vlak naast de Porta Nigra ligt. Het museum laat zich nog het best omschrijven als een allegaartje van voorwerpen die een dichte of verre link hebben met de stad Trier in de loop van de eeuwen. Het gaat zowel om schilderijen, kostuums, kunstwerken, voorwerpen allerhande eigenlijk waarvan er heel wat geschonken zijn door ‘bekende inwoners en weldoeners’. Daarnaast ook historische stukken en dagelijkse gebruiksvoorwerpen die de geschiedenis van de stad doorheen de eeuwen letterlijk in beeld brengen. Dat in beeld brengen bekijken ze daar trouwens behoorlijk inclusief, er zijn voelmaquettes, brailleteksten, … en zowat overal staan infobordjes in 3 talen (Duits, Frans en Engels).
Op het binnenplein is het er bij mooi weer ongetwijfeld aangenaam toeven met een drankje en een hapje. Nu stonden de parasols helaas stevig dicht, stoelen en tafeltjes nog netjes opgeborgen. Het was leuk om hier eens rond te lopen en we hebben wel enkele mooie dingen gezien, maar een echte must visit zouden we dit nu persoonlijk niet noemen.
Verder op onze wandeling kwamen we ook langs de Dom van Trier (of de Sint-Pieterskathedraal), deze kathedraal is de oudste bisschopskerk van Duitsland. De basis gaat terug op een Romeinse basilica die in de 4de eeuw na christus werd gebouwd door de Romeinse keizer Constantijn de Grote.
Vlak naast de dom ligt de Elisabethkerk, of in het Duits de Liebfrauenkirche (via een kloostergang zijn de beide bouwwerken trouwens verbonden met elkaar).
We bleven nog even in de religieuze sfeer en kwamen zo bij de Basilica van Constantijn, een Romeinse basilica in baksteen, wellicht gebouwd omstreeks 310 tijdens de regeerperiode van keizer Constantijn de Grote. Aanvankelijk deed het gebouw dienst als ontvangstzaal (aula) van het keizerlijk paleis; later werd het een versterkte Frankische burcht, daarna werd het onderdeel van het paleis van de aartsbisschoppen van Trier. In de 19e eeuw werd het gehavende gebouw hersteld en in gebruik genomen als kerkgebouw van de Evangelisch-Lutherse gemeente. Het gebouw liep zware schade op tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar later gerestaureerd.
De Basilica van Constantijn geldt als de grootste, intact gebleven overdekte ruimte uit heel de Romeinse oudheid, groter dan het Pantheon in Rome. Het pantheon in Rome staat nog op de must visit lijst, maar de basilica laat effectief een indruk na. Dat er op dat moment net een oefensessie op het orgel (dat er ook best indrukwekkend uitzag) bezig was, zorgde voor een extra effect.
Sinds 1986 maakt de basilica met de 2 andere kerken deel uit van het UNESCO werelderfgoedensemble ‘Romeinse bouwwerken, Dom en Onze-Lieve-Vrouwekerk in Trier’.
Letterlijk om de hoek ligt het keurvorstelijk paleis (ofte Kurfürstliches Palais) van Trier, van de 16de tot 18de eeuw de residentie van de keurvorsten van het aartsbisdom en keurvorstendom Trier. De basis gaat – opnieuw – terug naar de Romeinse tijd, met de voormalige troonzaal van Constantijn de Grote, nu de basilica. Vanaf de 11de eeuw gebruikten de aartsbisschoppen de deels gesloopte Basilica als versterkte burcht. In de 16de eeuw bouwde de toenmalige keurvorst hier een woonvleugel in renaissancestijl aan. Zijn opvolgers bouwden het uit tot een renaissancekasteel. In de 18de eeuw werd de zuidvleugel deels herbouwd in rococostijl. Ook de baroktuinen werden in die tijd aangelegd. Na de Franse Revolutie werd het paleis als kazerne gebruikt.
Midden 19de eeuw werd besloten de Basilica van Constantijn te reconstrueren. Daarom moest een deel van het paleis worden gesloopt, om op die plek de verdwenen delen van de basilica te kunnen herbouwen en de zuidelijke façade van de basilica weer enigszins zichtbaar te maken. Een deel van het paleis is momenteel in gebruik als overheidsgebouw.
De twee gebouwen ‘plakken’ nu een beetje onnatuurlijk tegen elkaar, maar het is ook wel boeiend op een manier om de verschillende gebouwen en periodes bij elkaar te zien staan.
Aan de rand van de paleistuin van het Kurfürstliches Palais ligt het Rheinisches Landesmuseum, een museum van kunst, archeologie en oudheden afkomstig uit de stad en de regio, met veel aandacht voor de Romeinse periode. Al van bij de oprichting in 1877 is het museum actief op het gebied van archeologische opgravingen en onderzoek. Een groot deel uit hun collectie is dan ook afkomstig van eigen opgravingen. De wetenschappelijke activiteiten van het museum zijn gericht op de stad en de wijde omgeving, waar ruim 10.000 archeologische sites te vinden zijn.
Het museum is echt wel een aanrader. De Romeinse mozaïeken zijn prachtig en de maquette van de stad tijdens de Romeinse hoogdagen deed me stiekem dromen van een teletijdmachine om even naar die periode geteleporteerd te kunnen worden 😉 Trier, of Augusta Treverorum (Augusteïsche stad van de Treveri) zoals het toen heette, moet echt wel een indrukwekkende stad geweest zijn toen.
Na ons bezoek aan het Landesmuseum hebben we zin in een koffietje. Een wandeling door de stad doet ons uiteindelijk, in een hippe koffiebar belanden met een vriendelijke barrista. Aangezien het sluitingsuur al dichterbij komt, is het er erg rustig. Naast een klassieke cappuccino en latte macchiato voor ons, liet Maya zich verleiden tot een midnight chai latte met kokos en actieve kool (zag er indrukwekkend uit en smaakte bijzonder).
Voor het avondmaal lopen we niet ver meer, we kiezen voor Italiaans vlak bij het hotel (we zien de ingang van het restaurant zelfs vanuit onze hotelkamer).
Lekker eten en een leuke ober die ons vlot voor zijn enkele van zijn suggesties wee te winnen. Het is een gezellige afsluiter van een goed gevulde en boeiende dag ondanks het mindere weer.