Schrijven dat de Loirestreek de moeite van een bezoek waard is, is uiteraard een open deur intrappen. Tijdens onze zomervakanties houden wij al graag eens een tussenstop in deze streek, kwestie van de autoritten niet al te lang te maken. Aangezien er heel wat te beleven valt hier, doen we dat al verschillende jaren en zitten we nog steeds niet zonder inspiratie 😉
Het voorbije jaar hielden we halt in Angers, één van de steden in de Loirevallei waar je al wandelend zowel kan genieten van een portie natuur als cultuur. We logeerden er in het nog nieuwe Novotel Centre Gare en parkeerden in de publieke parkeertoren er vlak naast. Het ronde torengebouw zorgde voor een ietwat apart indeling: het was wel grappig om uit de lift te stappen en de kamerdeuren in een halve cirkel er omheen te zien, ook in de onze kamer kwam de boogvorm terug (maar alle beschikbare ruimte was goed benut).
Angers is de hoofdstad van het departement Maine-et-Loire en ligt zelf langs de Maine, ongeveer 300 km ten zuidwesten van Parijs. Het gebied rondom de stad staat ook bekend onder de provinciale naam Anjou. Eén (of beter, twee) van de hoogtepunten in de stad is (zijn) het kasteel en het wandtapijt van de Apocalyps, maar daarover meer in een aparte blogpost.
Het plannetje dat we meekregen in het hotel suggereerde een kleinere wandeling in het centrum, wij besloten echter meteen ook een stuk van de stad aan de andere kant van de rivier mee te nemen in onze verkenningstocht.
We liepen o.a. in de wijk la Doutre, een doolhof van steegjes, met heel wat mooie huizen om te ontdekken: zowel oude vakwerkhuizen, met een skelet van houten balken (waarvan het oudste uit 1400 zou dateren), als charmante herenhuizen.
We ontdekten op onze wandeling het Maison Bleu, een Art Decogebouw met blauwe mozaïektegeltjes. Een beetje vergane glorie, maar toch nog steeds mooi om te zien.
We pauzeerden even op een bankje in één van de stadsparken, genoten van de zon, de bloemen en de mussen die er zich duidelijk ook amuseerden.
We flaneerden door het meer commerciële deel van de stad met winkels, kerken, galerijen, restaurantjes, pleinen, kunst, …
In het historische centrum kan je uiteraard niet naast de cathédrale Saint-Maurice kijken. ’t Is wel even klimmen – iets meer dan 100 treden – om ze van dichtbij te bekijken, tenzij je zoals wij de wandeling anders begint, dan kan je de trappen naar beneden nemen 😉
Beneden is het trouwens erg gezellig zitten bij de fonteinen (waar klein en soms iets groter zich op warme dagen duidelijk amuseren). Wij genoten er ook even van het zonnetje en een ijsje.
We staken de Maine over naar de andere kant van de rivier die ook nog heel wat mooie plekjes telt. Mooie huizen, pittoreske straatjes, een Neo-gotisch altaar waar ooit de Corpus Christi processie eindigde (nu een kiosk voor recepties en concertjes), een monumentale graanschuur uit de 13de eeuw (nu een concertgebouw en cultuurcentrum), en een van de oudste hospitalen van Frankrijk, … best veel toch om te ontdekken?
Ook langs het water zelf is het fijn wandelen en je vindt er verschillende plekken om iets te eten of te drinken (zowel langs als op het water trouwens). Aanvankelijk twijfelden we nog even, maar uiteindelijk kozen we toch voor een bistro dicht bij een klein haventje (aan de Cale de la Savatte) waar we buiten op een ruim terras nog een plekje in de avondzon vonden en een mooi uitzicht hadden op de stad. Het eten werd er geserveerd in weckpotjes: heel leuk, best lekker en lokale productie, meer moet dat niet zijn 😉