We sloten onze zomervakantie in Frankrijk opnieuw af met een bezoek aan een Loirekasteel. Deze keer werd het dat van Chenonceau, ook wel bekend als het vrouwenkasteel, gelegen in Chenonceaux (met een x).
Het is een van de meest bijzondere kastelen van het Loiregebied omdat het over het water van de rivier de Cher ligt en het goed onderhouden tuinen heeft. Het kasteel is in privébezit, maar het hele jaar geopend voor bezoekers. Er zijn ruime, deels door bomen overschaduwde parkings en je vindt er zelfs verschillende picknicktafels (waarvan volop gebruikt wordt gemaakt). Aan de ingang hield de kasteelkat alles mee in de gaten 🙂
Bij het kasteel staat een aparte toren (waarvan we eerst dachten dat hij deel uitmaakte van het gebouw, maar dat was dus optisch bedrog).
Het oude kasteel dateert van 1432. Hendrik II erfde het en schonk het kasteel aan zijn maîtresse Diane de Poitiers. Na het overlijden van Hendrik in 1559 liet zijn echtgenote Catharina de Medici Diane uit het kasteel zetten. In ruil daarvoor kreeg Diane het veel kleinere kasteel van Chaumont-sur-Loire. Door deze gebeurtenissen kreeg het kasteel de bijnaam Château des Dames. Ook een andere dame heeft in het kasteel gewoond, namelijk Louise van Lotharingen. Zij rouwde in het kasteel over haar overleden echtgenoot, koning Hendrik III, die in 1589 was vermoord.
Claude Dupin, een Franse financier, kocht het kasteel in 1733 van de hertog van Bourbon. Zijn tweede echtgenote, Louise Dupin, hield er salon en ontving beroemdheden als Voltaire, Montesquieu en Rousseau, die er zijn beroemde boek Émile schreef. Louise Dupin introduceerde ook naar het schijnt het verschil in schrijfwijze tussen het kasteel (zonder x) en het dorp Chenonceaux (met x). Tijdens de Franse Revolutie liet zij de kapel binnen het kasteel ombouwen tot houtopslagplaats, waardoor de kapel behouden bleef.
In de kelders van het kasteel bevinden zich de keukens en de verblijfplaatsen voor het personeel. Het reusachtige fornuis en de vele koperen pannen doen ook nu nog ongetwijfeld het hart van menig kok sneller slaan 😉
Op het gelijkvloers en de eerste en tweede verdieping heel wat mooie kamers, de meeste daarvan ook met mooie grote bloemstukken. Enkele Vlaamse (Oudenaardse) wandtapijten sieren er nog steeds de muren. De twee verstrengelde C’s zijn een verwijzing naar Catherine de Medici.
Voor 1576 lag er een de brug tussen het kasteel en zijn landgoed. In 1577 liet Catharina de Medici de brug overdekken met een galerij van 60m lang en 6m breed. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in deze ruimte een ziekenhuis geïnstalleerd.
Van 1940 tot 1942 maakte de Cher deel uit van de demarcatielijn, die de grens markeerde tussen het door Duitsland bezette deel van Frankrijk en het onbezette Vichy-Frankrijk. Via het kasteel kon men vanuit de noordzijde het vrije deel van Frankrijk bereiken. Toen dat niet meer mogelijk was, probeerde men de Cher over te zwemmen of met een vlot over te steken.
De zwaluwen profiteren trouwens ook ten volle van de ligging van het kasteel over het water en bouwen hun nesten tegen de gevel. Niet altijd even ‘netjes’ – de vogelpoep ‘siert’ de muren en de kleine balkons – maar wel heel leuk om de beestjes te zien rondvliegen terwijl ze op insectenjacht zijn 🙂
Vanuit het kasteel zagen we trouwens niet enkel de zwaluwen, maar ook de typische platbodems die, nu met toeristen i.p.v. met vracht, over de rivier voorbijgleden.
Bij het kasteel ligt zowel een tuin die ontworpen is voor Diane de Poitiers, als een voor Catharina de Medici. Beide tuinen hebben een formeel ontwerp, en zijn o.a. van bovenaf, uit het kasteel te bewonderen.
Bij het kasteel hoort een boerderij, die fraai gerestaureerd is.
Voor eigen gebruik heeft het kasteel nog steeds een grote moestuin en bloementuin.
De bloemen worden gebruikt voor de fraaie bloemstukken in het kasteel. Geef toe dat ze er daar precies wel wat ervaring hebben in het kweken van mooie (hele) grote bloemen (zelden zo’n grote hibiscus gezien) 😉
Wij vonden een bezoek aan dit Loirekasteel en omgeving meer dan de moeite waard.
Ook dit jaar planden we onze tussenstop bij de terugreis in de Loirestreek en andermaal kozen we voor een nachtje in het Mercurehotel aan de kade in Blois.
Aangezien we al twee keer op verkenning gingen in de stad hielden we het nu bij een kortere wandeling waar we nog eens teruggingen naar enkele mooie plekjes.
En deze keer wel een treffelijke foto van het Maison des acrobates
We gingen uiteraard ook kijken naar de vele treden van l’ Escalier Denis Papin om te zien of en welk kunstwerk ze deze keer sierden. Het werk was misschien iets minder ons ding dan de vorige edities, maar misschien had dat ook gewoon te maken met het feit dat we de artiest in kwestie, George Maciunas, niet kenden. De man is (of was, want hij overleed in 1978) een Amerikaans kunstenaar van Litouwse afkomst. Hij studeerde in de US aan de School of Arts en werd bekend als een van de oprichters van de artistieke beweging Fluxus. Fluxus wilde als tegenbeweging tegen het abstract expressionisme de beeldende kunst uit zijn ‘ivoren toren’ halen; mengvormen ontwikkelen en demystificeren, zoals John Cage dit in de muziek had gedaan. ‘Fluxus-composities’ zijn vaak speels, meestal tijdgebonden (soms zeer kort) en vaak zeer onorthodox. Ons was deze stroming in elk geval onbekend, maar een mens is nooit te oud om bij te leren 😉
En verder waren ook hier hard de sporen te zien van de hete zomer, met een Loire die extreem laag stond voor de tijd van het jaar en overal aanmaningen om zuinig te zijn met water.
Tijdens onze zomervakantie in Zuid-Frankrijk stond uiteraard ook een bezoek aan Nîmes op het programma. De stad kwam tot bloei in de Romeinse tijd, vooral onder de regering van keizer Augustus. Vers water werd aangevoerd langs de machtige pont du Gard. Heel wat monumenten en overblijfselen verwijzen nog naar de Romeinse geschiedenis van de stad.
We parkeerden ons aan de rand van de stad en gewapend met een stadsplan en onze camera gingen we op verkenning… meteen richting centrum, naar de grootste publiekstrekker: de arena van Nîmes. Dit amfitheater stamt uit de eerste eeuw na Christus, is geïnspireerd op het Colosseum in Rome en nog heel goed bewaard gebleven. Het biedt plaats aan maar liefst 24.000 toeschouwers, verdeeld over 34 tribunes en 4 zones (ingedeeld volgens sociale rang en stand). Vroeger vonden er gladiatorengevechten en publieke executies plaats, vandaag vooral theatervoorstellingen en concerten en soms zelfs stierengevechten.
Je kan toegangskaartjes (vooraf) online bestellen, in het toeristisch infopunt vlakbij of aan de ingang van het amfitheater zelf. Hoewel het vrij druk was, liep dat allemaal behoorlijk vlot om ter plekke nog kaartjes te kopen.
We liepen door de gangen en probeerden ons in te beelden hoe het leven er moet uitgezien hebben in het verleden. In de wandelgangen zagen we trouwens nog een ‘verdwaalde Romein’ die zich duidelijk aan het voorbereiden was op een of ander 😉
Vlak naast het amfitheater vind je het Musée de la Romanité. Dit nieuwe museum opende in 2018 haar deuren en bevindt zich in een modern gebouw met een dakterras met 360° uitzicht over de stad.
Wij hielden het bij een (gratis) bezoekje aan de archeologische tuin, maar ’t zag er best interessant uit.
Een andere belangrijke bezienswaardigheid in Nîmes is het Maison Carrée, één van de best bewaard gebleven tempels uit de Romeinse tijd, gebouwd tijdens de heerschappij van keizer Augustus. In de middeleeuwen diende de tempel als stadhuis en kerk. Tegenwoordig worden er exposities gehouden en kun je er een 3D-film over de geschiedenis van Nîmes bekijken.
Aan de overkant van Maison Carrée pronkt een modern gebouw: le Carré d’art. Het Carré d’Art moest als 21e-eeuwse kunsttempel een tegengewicht vormen voor zijn 2000 jaar oudere voorbeeld. De bouwwerken zijn tegengestelden in stijl – het ene is gesloten en robuust, het andere volledig open en vooral opgetrokken uit glas. Het Carré d’Art herbergt de bibliotheek van Nîmes en het Musée d’Art Contemporain met Franse en internationale kunstwerken uit de 2e helft van de vorige eeuw. Boven zit er een rooftop restaurant/bar.
De letterlijke vertaling van ‘carré’ is uiteraard vierkant, maar noch het Carré d’Art, noch het Maison Carrée hebben een vierkante vorm.
Jardins de la Fontaine is het bekendste stadspark van Nîmes en één van de eerste stadsparken van Europa. Het park is gebouwd rond de oude bronnen van Nîmes. De geschiedenis van de tuinen gaan al terug tot de klassieke oudheid. Toen de Romeinen kwamen, bouwden ze rond de waterbron thermische baden, huizen en tempels. Omdat de bron niet genoeg water leverde om de Romeinen in hun basisbehoeften te voorzien, bouwden ze een aquaduct, waarvan de machtige Pont du Gard nu nog steeds te bezoeken is.
De Tempel van Diana en de Tour Magne getuigen nog van het verre verleden. Het 18e-eeuwse park ligt op een heuvel in het oude centrum van de stad en is de ideale plek om te relaxen tijdens een zomerse dag. Je ziet er heel wat locals die hier ’s middags hun lunchpauze nemen of een boek komen lezen. Wat het park zo bijzonder maakt zijn de geometrisch gerangschikte bekkens op verschillende niveaus.
De Temple de Diane is een historische ruïne uit de Romeinse tijd. Hoewel de naam anders suggereert, is het gebouw nooit gewijd geweest aan de Romeinse godin Diana. Het gebouw dateert uit de 2e eeuw na Chr. en had vermoedelijk een culturele functie, mogelijk als bibliotheek. In de 16e eeuw werd het omgebouwd tot kerk en later deed het dienst als opslagplaats voor hout en hooi. In de loop der tijd werd de gevel ontdaan van zijn zuilen en frontons, stortte het dak in, en werd de zuidelijke muur gesloopt. Bij opgravingen in 1745, werd de oude bodem ontdekt, gemaakt van marmeren platen van verschillende kleuren. De naam “Diana” is pas later aan het gebouw gegeven (en is historisch onjuist).
De Tour Magne is een pre-Romeinse uitkijktoren die in de Romeinse tijd onderdeel was van de stadsmuur. De oudste sporen tonen aan dat de toren van Keltische origine is. De oorspronkelijke functie van de toren is onduidelijk. Toen Keizer Augustus in 16 v. Chr. een stadsmuur liet bouwen, werden verschillende bestaande bouwwerken in de nieuwe muur opgenomen, waaronder de Tour Magne. Hierbij werd de toren in hoogte verdubbeld. Na de Romeinse tijd heeft de toren zijn militaire functie behouden, zoals in de Honderdjarige Oorlog om de stad te beschermen tegen de Engelsen. In de 19de eeuw werd de toren gerestaureerd en je kan hem ook bezoeken.
Slotsom: de stad Nîmes is meer dan een bezoekje waard. Het was behoorlijk warm, maar we vonden verkoeling in het grote stadspark en konden daarna nog even ontspannen aan het hotelzwembad 🙂
In het bezoekerscentrum aan de Pont du Gard bevindt zich ook een toeristisch infopunt van de streek. Aangezien we dicht bij Aigues-Mortes zaten, leek het ons een goed idee om daar ook even een kijkje te nemen.
Aigues-Mortes (letterlijk vertaald: ‘dode wateren’) is een zwaar versterkte vestingstad met diverse stadspoorten en torens. In 791 werd er door de Franken een wachttoren gebouwd midden in het moeras. Er was toen een kleine nederzetting waar de bevolking leefde van de visvangst en de zoutwinning. Niet veel later werd de benedictijnerabdij van Psalmody gesticht. In de 13de eeuw ontstond er een stad, die dienst deed als uitvalsbasis voor de kruistochten voor de Franse koning, die liever niet in een vreemde haven als Marseille (dat toen nog geen deel uitmaakte van Frankrijk) inscheepte. In die periode lag Aigues-Mortes nog direct aan zee en was het dus de eerste Franse uitweg naar de Middellandse Zee. Na de inlijving van de Provence bij Frankrijk in 1481 nam Marseille de strategische rol van Franse haven aan de Middellandse Zee over. De haven van Aigues-Mortes verzandde door aanslibbingen van de Rhône en intussen ligt de stad zeker vijf kilometer van de zee vandaan. In de 18e eeuw raakte Aigues-Mortes in verval.
Aigues-Mortes is ook vandaag nog volledig ommuurd en parkeren doe je buiten de stadsmuren. Wie er niet tegenop ziet om een klein eindje te stappen, kan trouwens probleemloos gratis parkeren (al staat dat niet zo heel goed aangegeven op de wegwijzers naar de verschillende parkings, die info vonden we via een snelle zoektocht online ;-))
Ook al zijn er verschillende toegangspoorten, zowat iedereen komt langs dezelfde kant het stadje binnen. Je belandt ook meteen in een echte toeristenstraat vol souvenirwinkeltjes en eetgelegenheden, niet echt ons ding eigenlijk en ook heel druk. De straat eindigt op een plein met nog meer restaurants, maar ook het toeristisch bureau waar we binnensprongen voor een kaart (aangezien dit een ongepland bezoek was, hadden we nog geen info of kaartje online opgezocht vooraf).
Gewapend met een stadsplan liepen we even later verder door kleine straatjes waar het een stuk rustiger was, maar ook niet zo heel veel te zien was. Het meest opvallende vond ik eigenlijk hoe klein dit stadje was en hoe je op een kruispunt van straten (straatjes) gewoon van de ene toegangspoort naar de andere kon kijken.
We waren vrij snel uitgewandeld en besloten buiten de stadsomwalling, waar het een stuk rustiger was en we ook een taverne gespot hadden, nog iets te drinken. Op de indrukwekkende en nog volledige stadsomwalling na was dit bezoek nu niet meteen het meest memorabele, maar hier en daar zijn er wel charmante hoekjes te spotten.
Ben je in de buurt, hou er dan toch maar even halt 🙂
Tijdens onze zomervakantie in Zuid-Frankrijk moesten we uiteraard ook een bezoekje brengen aan de wereldberoemde Pont du Gard, een grote Romeinse aquaduct, die later werd uitgebreid tot brug.
We vertrokken op tijd zodat het (hopelijk) nog niet al te druk zou zijn en dat bleek te kloppen. Er was nog heel veel plaats op de grote parking. Enig minpuntje: de zon liet het afweten, er vielen zelfs enkele druppels, maar we lieten het niet aan ons hart komen.
We besloten eerst een bezoekje te brengen aan het bezoekerscentrum met La Grande Expo.
We installeerden ons eerst in de ruime theaterzaal en kijken (op ons eentje!) naar een inleidend filmpje. Vervolgens gingen we naar de eigenlijke tentoonstellingsruimte. Hier leer je heel wat bij over de bouw van aquaducten en de technische kennis die de Romeinen toen al hadden.
Het is behoorlijk indrukwekkend om te zien en te lezen hoe ze er toen in slaagden om via bruggen en aquaducten het (bron)water tot in de steden te brengen en welke afwegingen er gemaakt moesten worden om die plannen te doen slagen.
In de 1e eeuw na Chr. ontwierpen en bouwden de Romeinen een 50 kilometer lange aquaduct voor waterlevering aan Nemausus (het huidige Nîmes). De inlaat bevond zich op 71,5 meter hoogte aan de Source d’Eure-bron te Uzès, en het water arriveerde op 60 meter hoogte in Nemausus, meer bepaald in het castellum divisorium (het ‘verdeelcentrum’) van de stad. Het geheel was zo gebouwd dat het water vanzelf naar de stad stroomde.
Via de Pont du Gard passeerde de kunstmatige waterloop de rivier de Gardon. Het werk aan de Pont du Gard begon in 38 na Chr. en werd voltooid in 52 na Chr. Behoorlijk snel als je ziet hoe groot de constructie is en beseft met welk materiaal er gewerkt moest worden. Ongeveer 1000 arbeiders gebruikten meer dan 50.000 ton kalksteen, vaak in grote blokken, dat in de buurt werd gewonnen.
Na de tentoonstelling binnen, gingen we uiteraard naar het aquaduct in kwestie zelf gaan kijken.
Het kolossale bouwwerk is 49 meter hoog, en bestaat uit drie niveaus, waarvan het bovenste 275 meter lang is. De waterbedding is afgedekt met stenen platen. Het aquaduct had een capaciteit van 35.000 kubieke meter water per dag en voorzag de badhuizen, bronnen en fonteinen van Nîmes van water tot ongeveer de 3e eeuw na Chr. In de 18e eeuw is naast het onderste niveau van het aquaduct een brug aangelegd.
Ook hier veel sporen van de droge zomer, met een extreem lage rivierbedding.
Een streepje zon had ongetwijfeld voor mooiere beelden gezorgd, maar het blijft een indrukwekkend bouwwerk om te zien en over te lopen. Het moet in de Romeinse tijd wellicht nog veel meer indruk gemaakt hebben op de mensen.
Je kan er in de buurt ook wandelen, maar neem dan zeker een kaartje mee (of een goede app op je telefoon) want de wegwijzers leken ons niet helemaal betrouwbaar. Toen wij de site verlieten, stond de parking al een heel stuk voller. De Pont du Gard is duidelijk nog steeds een toeristische trekpleister, zelfs op minder mooie dagen.
Alle praktische info en tickets: https://www.pontdugard.fr/fr
Onze meerdaagse verblijfsplek voor onze zomervakantie 2022 lag helemaal in het zuiden, aan de kust, in het stadje La Grande Motte. Ik moet toegeven dat ik er nog nooit van had gehoord, maar was heel enthousiast toen ik enkele beelden vooraf zag van de plek waar we zouden logeren. Bleek dat ook hier architectuur en ruimtelijke ordening een belangrijke rol hadden gespeeld bij de ontwikkeling van deze plek. Er zou duidelijk een rode draad in onze zomervakantie zitten 🙂
La Grande Motte is beschermd als erfgoed uit de 20ste eeuw en ligt bij de grens van Camargue, op 25 kilometer van Montpellier. Zijn naam zou door zeemannen gegeven zijn, die de stad zo noemden vanwege de duinen, die dienden als herkenningspunt in dit ruige gebied. In de jaren 70 van vorige eeuw werd dit een badplaats, ontwikkeld door de architect Jean Balladur. Zijn futuristische bouwwerken waren geïnspireerd door de Maya piramides en zorgde voor iconische witte gebouwen met geometrische motieven.
De geschiedenis van La Grande Motte begon ruim 50 jaar geleden. De bouw van de stad maakte deel uit van een groot ontwikkelingsproject aan de Middellandse Zee met als doel 8 badplaatsen te creëren tussen Montpellier en de Spaanse grens (in een poging om zo het massatoerisme naar Spanje wat tegen te houden en de toeristen in Frankrijk te houden).
Jean Balladur, de hoofdarchitect van La Grande Motte, werd belast met een van de meest ambitieuze projecten van deze missie: de bouw vanuit het niets van een badplaats en hij deed dat met verve want tot op vandaag blijft deze plek een schoolvoorbeeld voor architecten en ruimtelijke planners. Jean Balladur liet zich inspireren door zijn reizen in Zuid-Amerika. De “afgeknotte” piramides die hij ontwierp, hebben de vorm van de precolumbiaanse tempels in Mexico. De architect heeft een visie die gerust vooruitstrevend genoemd kan worden: hij wil kunst in de straten, op pleinen en parken, toegankelijk voor iedereen.
Beton is het belangrijkste bouwmateriaal bij La Grande Motte. Zoals Oscar Niemeyer voor hem had gedaan voor zijn hoofdstad Brasilia, gebruikt Jean Balladur beton als artistieke ondersteuning. Wat hij hiermee bedoelt, zie je meteen wanneer je naar de gevels van de belangrijkste gebouwen van de stad. De betonnen motieven die op deze gevels zijn aangebracht, creëren een ritme en geven elk gebouw zijn eigen identiteit.
Mocht je nu denken dat La Grande Motte alleen maar beton is, dan heb je het mis. La Grande Motte is vooral een model van een tuinstad met meer dan 70% van zijn stedelijke voetafdruk gewijd aan ruimtes met groen en bos. Geen enkele andere stad in Europa kan hetzelfde zeggen! Jean Balladur en zijn belangrijkste tuinarchitect, Pierre Pillet, wilden voor hun ideale stad een groene Tuin van Eden creëren. Ze besloten alleen regionale plantensoorten te gebruiken, gewend aan zeespray en soms barre leefomstandigheden. Ze kozen de typische mediterrane soorten: pijnbomen en platanen, lavendel, tijm, laurier, rozemarijn, tamarisk en olijfbomen. De aanplantingen hebben een dubbele functie: enerzijds vormen ze schaduwrijke pleinen langs de lanen en de paden, aan de andere kant geven ze openbare en privéruimtes orde en eenheid.
De piramides in het centrum van de stad spelen ook een rol bij het beheersen van de winden zoals de Tramontana en de Mistral. De gebouwen werden door de architect zo geplaatst dat de winden ‘gekamd’ (geremd) worden en daardoor minder fel zijn voor de vegetatie. Ook het zout in de lucht wordt opgevangen door diezelfde gebouwen die zo een rol spelen van “collectoren” (met bijna 4 kilo zout per vierkante meter per jaar!).
La Grande Motte geeft een prominente plaats aan voetgangers en fietsers. Jean Balladur creëerde een ‘duurzame stad’ voor zijn tijd met bijna 25 km zachte wegen. Geïnspireerd door de stad Chandigarh in India (ontwikkeld door, jawel, Le Corbusier!), ziet Jean Balladur La Grande Motte als een tuinstad met veel groene ruimtes en bomen. De manier van circulatie was vooruitstrevend in meer dan één opzicht en geeft de stad een bijzondere levenskwaliteit. Jean Balladur besloot – en dat aan het einde van de jaren 1960, terwijl de auto koningin was in Frankrijk – om ‘zacht zwerven’ te bevorderen in de nieuwe badplaats. Hij bouwde onder andere 6 loopbruggen om de wijken met elkaar te verbinden en koos ervoor om geen gemotoriseerde weg aan te leggen tussen het strand en de Promenade aan het water.
De aanwezigheid van groen bleef bovendien niet beperkt tot de woonzones, er kwamen tientallen hectares groen bij aan de rand van de stad met vijvers, heidevelden en wijngaarden. Grote recreatiezones in het oosten en westen zijn beplant met pijnbomen en sluiten aan op beboste natuurgebieden. Het zorgt allemaal voor waardevolle open ruimte die op hete zomerdagen functioneert als een spreekwoordelijke oase in de woestijn, iets wat steeds belangrijker wordt.
Het duurde echter lang voor de meerwaarde algemeen geaccepteerd werd. Na vele jaren van kritiek, krijgt La Grande Motte in januari 2010 het label “Erfgoed van de 20e eeuw” (voor het eerst gaat dit label ook naar het geheel van een stad).
La Grande Motte heeft verschillende wijken, elk met een eigen stijl. De Levant is de naam voor het stadscentrum. Het wordt ook wel ‘de mannenwijk’ van de stad genoemd, met afgeknotte piramides en een meer rechtlijnige kant van de gebouwen. Hier vind je heel sterk de architecturale stijl van Jean Balladur, vooral met motieven of mazen die de gevels vormen en een persoonlijkheid geven aan elk van de gebouwen.
Soms zeer grafisch, soms poëtisch of humoristisch, en net als de piramidevormige gebouwen zijn ze het handelsmerk van La Grande Motte. Hier vind je ook de haven, winkels, restaurants en openbare gebouwen zoals het stadhuis, het culturele centrum en een kerk.
Jean Balladur ontwierp alle gebouwen rondom de haven. Op de Quai Charles de Gaulle staan residenties waarvan het decor – de betonnen scheidingen tussen de balkons – een eerbetoon is aan de neus van generaal de Gaulle. Jean Balladur was een fervent bewonderaar van de grote man en besloot daarom de gebouwen dit karakteristieke profiel te geven 🙂
Le Couchant is de architecturale ‘vrouwenwijk’ van La Grande Motte. De gebouwen hebben hier meer gebogen en golvende vormen met uitzicht op de zee. Le Couchant is een zeer groene wijk, waar je te voet of met de fiets tussen de woningen kunt wandelen zonder zelfs maar over te steken of een auto horen. Al wandelend kwamen we ook al eens een leuke bezoeker tegen tussen de pijnbomen 😉
Het was heerlijk genieten om op verkenning te gaan in de buurt. La Grande Motte heeft ook heel wat permanente bewoning en zeker de wijk Le Couchant kent nog een echt buurtleven. In de kleine restaurantjes vind je vaak een bonte mix van vakantiegangers en bewoners en het ‘pleintje’ met pijnbomen is er echt mooi verlicht, wat de sfeer er nog gezelliger op maakt en waar je de mensen gezellig ziet keuvelen, de eigen en publieke zeteltjes in groepjes bij elkaar gezet, sommige bij een petanqueveldje waar verschillende generaties samen genieten van een ontspannend spelletje jeu de boules, heerlijk toch? Voor de liefhebbers is er ‘uiteraard’ ook de promenade langs de dijk waar er meer entertainment te vinden is in diverse (karaoke)bars.
La Grande Motte heeft ook 7 km zandstrand waar het oorspronkelijke duinsysteem bewaard is gebleven en je kan er op de vele waterplassen terecht voor zowat alle watersporten. Wij zijn zelf niet direct waterratten, maar vonden het wel heerlijk om door de stad te wandelen en te genieten van de architectuur, verschillende restaurantjes uit te proberen en van de ontspannen sfeer te proeven.
In de omliggende natuur- en watergebieden kan je ook op excursie gaan en flamingo’s of schildpadden gaan spotten, of een tochtje maken door de Camargue met de mooie witte paarden. De droge zomer had echter ook hier al zijn sporen nagelaten, een aantal plassen stonden grotendeels droog en in de verte konden we ook de rookpluim van een van de vele bosbranden zien. De flamingo’s zagen we zo nu en dan over het hotel vliegen.
Naast dit alles liggen er heel wat toeristische toppers in de buurt en dus konden we onze dagen vullen met een afwisselend programma van (halve) daguitstappen en genieten van onze tijdelijke verblijfplaats (maar meer daarover in volgende blogposts).
Wij vonden La Grande Motte in elk geval een heerlijke ontdekking en een zalige plek om te verblijven 🙂
Vanuit Firminy reden we verder zuidwaarts, zij het met een klein omwegje voor nog een tussenstop, deze keer in Vaison-la-Romaine. We kwamen hier al eerder op bezoek, maar het was alweer lang geleden en dus leek een kleine pauze wel gepast, zeker na een autorit met vrij veel verkeer en vertraging op de snelweg als gevolg van werken.
De herkenning kwam er snel na het verlaten van de snelweg, toen we de Mont Ventoux steeds vaker aan de horizon zagen verschijnen 🙂
Behalve de Romeinse opgravingen, is ook het oude gedeelte van Vaison-la-Romaine de moeite waard om te bezoeken. Het stadsdeel ligt hoger op de heuvel (of berg) en wordt door een oude Romeinse brug over de rivier Ouvèze verbonden met het nieuwere gedeelte van de stad.
We vonden een parkeerplekje aan de rand van de stad en besloten enkel een wandeling naar het oude stadsdeel te maken, vandaag geen Romeinse sites voor ons. De droge zomer had hier duidelijk ook al sporen nagelaten, de rivierbedding van de Ouvèze stond bijna droog en dat terwijl het nog maar eind juli was, best onrustwekkend eigenlijk.
Onze wandeling naar boven voelde vrij stevig, vooral omdat de thermometer intussen boven de 35° C gestegen was. Gelukkig compenseerden de mooie omgeving en de rustieke straatjes onze inspanningen 😉
We klommen helemaal tot aan het oude kasteel op de top om vervolgens, voorzichtig (want steil en met keien die vaak schuin lagen en soms erg glad bleken te zijn) terug onze weg naar beneden te zoeken.
We vroegen ons wel af hoe oudere mensen hier kunnen leven, in straatjes waar vaak niet eens een wagen kan komen (of enkel met heel veel behendigheid en stuurmanskunst) en je dus op een andere manier je boodschappen thuis moet zien te krijgen, op kasseien die bij nat weer of ijzel ongetwijfeld meer dan een uitdaging vormden om niet onderuit te gaan… Toch blij dat wij enkel een rugzak met wat water en een fotocamera mee hadden en dat we na onze klim even konden uitblazen op een terrasje in de schaduw met een fris drankje.
Ons eerder kort bezoek aan deze plek had toch deugd gedaan en vol goede moed en met les Dentelles de Montmirail aan de horizon begonnen we aan het laatste stukje autorit richting eindbestemming in het zuiden.
Na ons bezoek aan het Gallo-Romeins museum en een nachtje in Lyon, reisden we alweer door, maar onze eerste stop was niet zo heel ver. We hielden halt in Firminy waar we een heel bijzondere wijk wilden bezoeken, nl. Firminy Vert, een groep gebouwen ontwikkeld door Le Corbusier in de jaren ’60 en wereldwijd geprezen als één van de meest geslaagde na-oorlogse ruimtelijke ontwikkelingsplannen in Europa. Op de site vind je o.a. een kerk, een sportstadion, een cultureel centrum en een woonunit, allemaal gebouwd volgens de architecturale principes van het modernisme.
We besluiten eerst een kijkje te nemen aan het cultureel centrum en toevallig start er net een rondleiding met gids waarbij we nog kunnen aansluiten. Het wordt een rondleiding ‘en petit comité’, onze groep bestaat slechts uit 7 personen. Geboeid luisteren we naar het verhaal over het ontstaan van deze site. Hoe Firminy een plek was waar vooral arbeiders woonden in minder comfortabele omstandigheden (ze gingen meestal werken in de fabrieken in Sainte Etienne en omgeving), in gebouwen die grotendeels dateerden van voor 1914, hoe een burgemeester in de jaren ’50 vond dat dit anders en beter kon en een urbanisatieproject opstartte. We horen de gids vertellen over de visie dat een goede leefomgeving veel meer was dan een eigen woning, dat het grotere geheel een belangrijke meerwaarde had, met aandacht voor sport en ontspanning, met functioneel openbaar groen, aparte fiets- en wandelstructuren weg van het autoverkeer, met woongelegenheden waarin gemeenschappelijke ruimtes minstens even belangrijk waren als private delen, waar nagedacht werd over materiaalkeuzes die duurzaam waren, waar geëxperimenteerd werd met nieuwe technieken (geen zware steunmuren of balken voor het dak, maar spankabels die het geheel bij elkaar hielden en houden in het cultureel centrum), …
Ongelooflijk fascinerend, verrassend modern en actueel. Wat nu vaak als vernieuwend wordt voorgesteld, lag meer dan een halve eeuw geleden gewoon al op tafel bij Le Corbusier en werd daar – toch voor een stuk – gebouwd!
Le Corbusier stierf al in 1965, toen was enkel nog maar het cultureel centrum bijna klaar. Zijn leerling André Wogenscky zette zijn werk verder met de bouw van het sportcomplex en de woontoren (opgetrokken met een specifiek systeem van verhoudingen in gedachten, ontwikkeld door Le Corbusier, de Modulor) waarin ook een schooltje geïntegreerd was.
Het wooncomplex konden we hier niet bezoeken, maar in 2019 bezochten we al La cité radieuse tijdens ons verblijf in Marseille, dat volgens dezelfde principes was gebouwd.
Meer over de site in Firminy kan je ook zien in onderstaand filmpje.
De bouw van de kerk startte pas in 1971, zes jaar na de dood van Le Corbusier, en kreeg te maken met heel wat hindernissen. Als gevolg van politieke conflicten, o.a. over de scheiding van kerk en staat (en ongetwijfeld ook de economische crisis) lagen de werken stil van 1975 tot 2003. Uiteindelijk werd het gebouw toch afgewerkt door José Oubrerie, een oud-leerling van Le Corbusier. Het gebouw kreeg verschillende bestemmingen, van school tot schuilplaats.
Gezien de scheiding van kerk en staat mogen publieke middelen niet gebruikt worden voor religieuze gebouwen en daarom is het nu een culturele plek en geen officiële kerk (al kunnen er wel bepaalde diensten georganiseerd worden).
De vorm van het kerkgebouw is sowieso bijzonder. Het heeft best wel wat gelijkenissen met een pakboot. Het geheel is van buitenaf heel gesloten, maar binnen wordt er op een heel fijne manier met het daglicht gespeeld. Het licht komt binnen langs een aantal gekleurde schachten op verschillende momenten van de dag en door een reeks kleine gaten die samen het sterrenbeeld Orion vormen.
Ook de akoestiek in het gebouw is bijzonder en ik kan me voorstellen dat een concert meemaken hier een aparte beleving is.
In het onderste deel van het gebouw worden wisselende tentoonstellingen gegeven. Op het moment van ons bezoek liep er een boeiende interpretatie van enkele van de ideeën van Le Corbusier. Het erfgoed van deze bijzondere man inspireert duidelijk nog steeds verschillende ontwerpers.
Firminy stond al een tijdje op onze must visit list en we waren erg blij dat we de plek een bezoekje konden brengen, de rondleiding met de gids vormde een mooie aanvulling en deed ons met nog meer be- en verwondering rondkijken. En ja, ook onze tiener vond het een interessante plek om eens rond te kijken en de toelichting van de Franse gids waren nog net te volgen dus ook dat was een meevallertje 😉
Een stuk(je) minder druk bezocht dan het wereldberoemde paleis van Versailles, maar zeker ook de moeite waard en bovendien gratis, zijn de koninklijke stallen en het koetshuis.
De stallen zijn twee aparte gebouwen tegenover het paleis en zijn gebouwd in de vorm van een hoefijzer. In de weekends worden in het ene gebouw paardenshows gehouden en je kunt een groot aantal oude koetsen bewonderen. In het andere gebouw is een museum met beeldhouwwerken en een architectenopleiding. Wij brachten als afsluiter van onze stadswandeling nog een bezoekje aan het koetshuis.
De koetsen die er staan, zijn behoorlijk indrukwekkend te noemen. Uitbundig versierd, prachtig beschilderd, heel veel details, kortom een prachtig staaltje vakwerk (en pronkzucht, dat ook wel).
Er stond ook een collectie bijzondere sledes, de ene al specialer dan de andere en sowieso van een andere afwerkingsgraad dat het ‘standaard sleetje’ 😉
Ook naar het tuigwerk voor de paarden ging ‘uiteraard’ de nodige aandacht.
Het laatste voertuig in de ruimte was een indrukwekkende rouwkoets.
Opgelet: je kunt Les Écuries Royales alleen ’s middags bezoeken, ze zijn open van 12:30 tot 18:30 uur.
Uiteraard is Versailles vooral gekend en beroemd omwille van het prachtige paleis en het bijbehorende park, de meest in het oog springende plek, maar ook de (rest van de) stad is best de moeite om eens in rond te lopen.
Het is een vrij open en ruime stad met heel wat brede lanen en ruimte zowel voor groen, voor fietsers, als voor wagens om te parkeren, iets wat in Frankrijk toch niet altijd het geval is 😉
Een aantal van de elektriciteitskastjes zijn mooi beschilderd met verwijzingen naar historische figuren en verhalen.
De oorspronkelijke koopmanshuizen uit de tijd van Lodewijk XV hebben plaats gemaakt voor de huidige Hallen. Deze zijn gebouwd in 1841 op een plein uit de tijd van Lodewijk XIV. Elke dinsdag- vrijdag- en zondagmorgen is er hier markt op het plein. De hallen zelf staan als een soort hoekelementen aan de vier kanten van het plein en vormen ‘le carré à la farine’, een marché alimentaire, waar je elke dag terecht kan voor verse vis, vlees, charcuterie, primeurs, ….. Op zondag sluiten ze om 14u, de andere dagen kan je er terecht tot 19.30u (opgelet, wel gesloten van 13u tot 15.30u). De foodies zullen hier ongetwijfeld wel iets naar hun zin vinden :p
In de stad vind je trouwens ook le potager du roi. Lodewijk XIV gaf advocaat en tuinman Jean Baptiste de la Quintinie de opdracht om een grote moestuin aan te leggen. Ook nu nog wordt hier groente en fruit geteeld. Je kan de ommuurde tuin tegen betaling een bezoekje brengen (maar aangezien het al dicht bij sluitingstijd was, lieten we dat maar zo) en er zelfs lessen volgen. Voor wie van (moes)tuinieren houdt beslist een leuke tip lijkt me.
Op de plek waar je er vroeger het cachot (Geôle) vond, ontwikkelde zich dan weer een antiekwijk. Verschillende kleine straatjes en steegjes met heel wat winkeltjes, elk met hun eigen specialiteit.
In de stad zijn er trouwens best veel winkels, zowel klassiekers (grote ketens) als bijzondere of leuke kleinere winkeltjes. Wie graag winkelt, kan dus duidelijk ook in Versailles terecht en uiteraard zijn er voldoende plekjes waar je terecht kan om iets te eten of te drinken 😉
Al wandelend door de stad liepen we ook nog langs het oude koninklijk hospitaal, dat gerestaureerd en heringericht werd en nu o.a. plaats biedt aan (sociale) woningen, studentenverblijven, een crèche, handelsruimtes, … en een publieke tuin.
Weinig opvallend qua gebouw, maar erg belangrijk historisch gezien, is de zaal van het “Jeu de Paume”. Een sportzaal, gebouwd in de 17de eeuw voor het hof, maar wereldberoemd geworden omdat ze gebruikt werd op 20/6/1789 voor het afleggen van de eed bij de start van de Franse Revolutie. Intussen vind je er ook een museum over die Franse Revolutie. Een tip dus voor liefhebbers van (Franse) geschiedenis 🙂
Verder tijdens onze wandeling liepen we ook nog langs het imposante stadhuis en langs het eerder kleine, maar mooie stationsgebouw en ontdekten we nog een (voormalige) bioscoopzaal met een prachtige gevel.
Altijd weer grappig hoe mensen zich omdraaien om te kijken waarvan ik een foto aan het maken ben wanneer het niet om een bekend monument gaat of iets heel typerend, maar zoals hier om een gebouw waar ze soms dagelijks langs lopen niet beseffend hoe mooi het eigenlijk wel is.
Ik denk dat hiermee wel duidelijk is, dat Versailles meer is dan het fenomenale paleis en dat de stad zelf zeker ook een bezoekje verdient 🙂